‘We moeten Adanar zo lang mogelijk bij ons vandaan houden,’ zei Meroboth.
‘Ik denk dat Ramart dat helemaal met je eens is,’ merkte Sirus op.
Meroboth keek hem verbaasd aan.
Sirus grijnsde. ‘Onze Ramart heeft een eigen plan, gezien het feit dat ik hem onlangs samen met Ikor heb aangetroffen in een bar in Nudoria.’
Meroboth glimlachte. ‘Het zou toch wel heel vervelend zijn als Adanar daar toevallig achter kwam.’
‘Heel vervelend,’ beaamde Sirus. De twee mannen lachten elkaar toe.
Cyane volgde het gesprek met interesse.
‘Heb je iets over mijn broers gehoord?’ informeerde Meroboth gretig.
Sirus schudde langzaam zijn hoofd. Zijn gezicht stond plotseling ernstig. ‘Geruchten, alleen maar geruchten, Meroboth. Daar moet je niet te veel waarde aan hechten.’
‘Wat voor geruchten?’ vroeg Meroboth dringend.
Sirus leek te aarzelen. Hij keek hulpzoekend naar Tiron maar die haalde zijn schouders op.
Cyane keek vlug van de een naar de ander.
‘Nou, goed dan, als je het echt wilt weten,’ gaf Sirus toe. ‘Er zijn mensen die zeggen dat ze Melsaran in Néfer aTang hebben gezien.’
Meroboth zweeg. Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek Sirus lang aan. ‘En Mekaron?’ vroeg hij ten slotte.
Sirus haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Die lijkt van de aardbodem te zijn verdwenen.’ De grote man schudde glimlachend zijn hoofd, blijkbaar diep in gedachten. ‘Ik vond Mekaron een onmogelijke man, maar ik mocht hem wel. En hij had een onmiskenbaar talent voor zwaardvechter’
‘Ik begrijp nog steeds niet waarom hij dat zo nodig wilde leren. Wij magiërs hebben dat toch helemaal niet nodig,’ zei Meroboth misprijzend maar hij glimlachte alweer. ‘Misschien weet Vélar meer.’
‘Als Vélar het niet weet, weet niemand het,’ bevestigde Sirus.
‘Verdêr nog nieuws uit het Rijk?’ wilde Meroboth weten.
‘Ach, de gebruikelijke haat en nijd. Elenia houdt de gemoederen flink bezig en Gontak schijnt bezig te zijn met het een of andere wapen.’ Sirus haalde zijn schouders op. ‘Niets bijzonders dus.’
Meroboth knikte en gooide in één keer zijn laatste beetje melk naar binnen. ‘Laten we proberen nog wat slaap te krijgen. Over een paar uur gaan we weg.’
Cyane had. nog zoveel willen vragen, maar Meroboth was al bij de deur. De rest van het gezelschap stond ook op en iedereen lag algauw in bed. Cyane dacht aan de grote en sterke Sirus en ze was blij dat hij bij hen was.
Het leek of ze maar enkele ogenblikken geslapen hadden toen er op de deur werd gebonkt.
‘Opstaan, dames,’ klonk Sirus’ opgewekte stem.
Niet veel later had iedereen zich verzameld op de binnenplaats van Grints huis. De dwerg had de paarden al van stal gehaald en elke zadeltas vol met eten en drinken gepropt. Sirus’ paard was een prachtig, wit nudoors strijdros, dat fier om zich heen keek. Cyane bekeek het dier waarderend. Sirus kwam naast haar staan. ‘Er zijn twee dingen waar nudoren erg goed in zijn. Vechten en paardenfokken,’ legde hij uit.
‘Hij is heel mooi,’ vond Cyane.
‘Hij heet Mak Tarra. Dat is nudoors voor wit vuur,’ vertelde Sirus.
‘Dat past bij hem,’ zei Cyane met een glimlach.
‘Kunnen jullie dat paardengepraat afronden? Dan kunnen we vertrekken.’ Meroboth grijnsde hen vrolijk toe vanaf zijn kleine rijdier.
Cyane liep vlug naar Horizon; zijn zadeltassen puilden uit met eten. Ze nam hartelijk afscheid van Grint, hun gastheer, die hen zo goed verzorgd had. Hij wenste hen succes, gaf Sindra een liefdevolle aai en drong er bij Meroboth op aan dat hij zijn hartelijke groeten zou overbrengen aan zijn koning Vélar. Met deze belofte verliet het gezelschap het erf.
Het was nog donker in de straten van Elder. Hier en daar brandde een fakkel en er was niemand te zien. Het hoefgetrappel van de paarden klonk hol tussen de muren. Meroboth leidde hen doelbewust naar een van de poorten van Elder. Hij was hier duidelijk al vaker geweest.
Het gezelschap naderde de muur, die hoog boven hen uitstak. De poort was dicht.
Meroboth stapte af en liep het wachthuisje binnen dat naast de poort stond. De dikke poortwachter zat met zijn voeten op tafel te slapen in een stoel. Sirus was zijn vriend gevolgd. Meroboth keek naar de gordel om de buik van de wachter. Daar hing de sleutel van de poort. Meroboth en Sirus keken elkaar aan. Sirus knikte. Als een kat sloop Meroboth naar de wachter. Hij knielde bij hem neer en morrelde voorzichtig met zijn lange vingers aan de gordel. Zonder veel moeite bemachtigde hij de sleutel. Beide mannen liepen vlug het huisje weer uit. Meroboth overhandigde de sleutel aan Sirus. Die liep naar de poort en stak hem in het slot. Met zijn grote lichaam duwde hij tegen de poort, die langzaam en zachtjes krakend openging. In galop verlieten ze de muren van Elder.
Cyane zag aan de omgeving dat ze een andere poort waren uitgegaan dan die waar ze de stad waren binnengekomen. Ze waren vrijwel meteen weer in het bos beland; een dicht bos vol met heerlijk geurende dennenbomen.
‘Dit zijn de uitlopers van de bossen van Dwergenland,’ vertelde Sirus, die naast Cyane reed.
‘Zijn er veel bossen daar?’ informeerde ze.
‘Het is alleen maar bos, afgezien van het Mindorgebergte en het Meer van Bendar,’ lachte Sirus.
‘Ik wist niet dat dwergen in bossen wonen,’ zei ze.
‘Dat doen ze ook niet. Alle dwergen wonen in het Mindorgebergte, pardon, ónder het Mindorgebergte,’ verbeterde Sirus zichzelf.
Cyane keek hem wantrouwend aan. Maakte hij nu een grapje? Ze wilde beslist niet dom overkomen en dus besloot ze er maar niet op in te gaan. Ze zou het vanzelf wel zien.
Het werd langzaam lichter in het bos en het beloofde wederom een mooie dag te worden. Ze verlieten het dichte dennenbos en kwamen in een gedeelte dat begroeid was met grote eiken en beukenbomen en hier en daar wat kleinere berken. De zon verscheen eerst nog als een rode bal boven de bomen en langzaam werden haar stralen warmer. Dauwdruppels glinsterden op het gras dat groeide op de schaarse open plekken en hier en daar zag Cyane een hert door het groen wegglippen. Vogels, onzichtbaar tussen de takken, zongen hun lied.
Het was een prachtige wereld waar ze doorheen reden en het leek haar onmogelijk dat hierin ooit sprake kon zijn van enig gevaar. Meroboth dacht daar duidelijk anders over, want hij hield het tempo hoog. Tiron reed naast hem en af en toe ving Cyane iets op van het gesprek dat ze op zachte toon met elkaar voerden.
‘We rijden via het Meer van Bendar naar het gebergte. Het is om en dus niet de meest logische weg om te nemen. Vanaf het meer is het bos toegankelijker,’ zei Meroboth.
‘Denk je dat Ramart weet waar we zijn?’ vroeg Tiron.
‘Voor hetzelfde geld zit hij nu boven ons hoofd te fluiten. Je weet het maar nooit met die morfen.’ Meroboth wierp een schuine blik naar het bladerdek boven hem.
Cyane volgde zijn voorbeeld maar kon niets bijzonders ontdekken. De twee mannen gingen zachter praten en ze kon hen niet meer verstaan. Ze keek naar Gondolin, die achter de twee mannen reed, en strak voor zich uit keek. Naast haar paard liep Sindra, soepel en oplettend.
Sirus reed nog steeds naast Cyane. Hij keek constant om zich heen en hield zijn vrije hand op het gevest van zijn zwaard alsof hij achter elke boom een vijand verwachtte. Hij zag er grimmig uit maar van dichtbij zag Cyane de lachrimpeltjes om zijn grijze ogen.
‘Kent u Meroboth al lang?’ vroeg ze. Die vraag had ze Tiron de vorige dag ook gesteld. Het leek wel of alles draaide om de magiër.
‘Langer dan goed voor me is,’ grijnsde Sirus.
‘Kent u zijn broers ook?’ vroeg Cyane door. Ze werd steeds nieuwsgieriger naar de beide broers van Meroboth.
‘Ja zeker, ik kwam vaak bij hen op bezoek toen ze nog alle drie leerling waren bij Delamar. Delamars kasteel lag niet zo heel ver van Nudoria, waar ik destijds woonde. Ik leerde Meroboth kennen in een bar en hij nodigde me eens op het kasteel uit. Ik was geweldig onder de indruk, dat kan ik je vertellen. Delamar was in zijn tijd een zeer beruchte magiër,’ vertelde Sirus. ‘En de drieling mocht er ook al zijn. Ik heb Mekaron, de middelste broer, een hele tijd lesgegeven in zwaardvechten. Hij was er zeer bedreven in. Hij heeft me zelfs een keer verslagen en dat was me nog nooit overkomen. Ik verdenk hem er nog steeds van dat hij zijn zwaard betoverd had. Mekaron was een man die met beide voeten in deze wereld stond en zich ook zonder magie prima redde. Hij vond mij een barbaar en hij keurde mijn vriendschap met Meroboth af. Volgens hem was ik er verantwoordelijk voor dat Meroboth meer tijd doorbracht in Nudoria dan in het kasteel. Maar ja, als je Meroboth beter leert kennen, zul je merken dat hij zich door niemand veel laat zeggen. Mekaron was in teder geval eerlijk tegen mij en dat heb ik altijd gewaardeerd. Hij is de watermagiër geworden.’