Выбрать главу

‘In de avond bereiken we het Meer van Bendar. Daar overnachten we,’ kondigde Meroboth aan.

Acht

Het werd een lange en saaie tocht naar het meer dat Meroboth in gedachten had. Het bos was mooi maar toonde weinig variatie. Soms zagen ze groepjes wild: herten en zwijnen en af en toe een beer. Cyane zag dat Sirus verlangend naar de beesten keek maar Meroboth herinnerde hem eraan dat ze zeker genoeg te eten hadden tot ze in het Mindorgebergte waren waar Vélar ze ongetwijfeld van nieuwe voorraden zou voorzien. Ze had Sirus graag in actie willen zien maar ze begreep dat ze daar nog even op moest wachten.

Na een lange middag verdween de zon achter de bomen. Het werd schemerig en kil in het woud. Cyane rilde en trok haar mantel dichter om zich heen. Het bos werd nu minder dicht en hier en daar ontwaarde ze groepjes rietpollen. De grond werd vochtiger en al snel was het donker. Meroboth had een fakkel aangestoken en baande zich langzaam een weg door het riet met de rest van het gezelschap vlak achter zich aan. Even later hield hij stil.

Cyane kwam op Horizon naast hem en zag dat ze aan de rand van water waren beland. De halvemaan die aan een heldere hemel stond, belichtte een deel van het meer. Het was groot. Er stond geen wind en het water lag erbij als een spiegel.

‘Het Meer van Bendar,’ zei Meroboth. ‘Hier zullen we de nacht doorbrengen.’

Sirus en Tiron sprongen meteen van hun paard. Sirus hielp Gondolin van haar rijdier af en ging toen Tiron achterna op zoek naar hout.

Gondolin keek rond in de duistere omgeving.

Meroboth grijnsde toen hij haar blik zag. ‘Ja, dit is gelukkig heel wat beter dan het verblijf van een eerlijke arbeider.’

Gondolin keek hem boos aan. Voordat ze iets kon zeggen, kwam Sirus uit het riet te voorschijn met zijn armen vol hout. ‘Laat de dame met rust, Meroboth,’ zei hij plagend maar met een ondertoon van ernst in zijn stem.

Meroboth keek hem verbaasd aan en deed er het zwijgen toe.

Sirus gooide het hout op de grond en ging aan de slag met twee vuurstenen die hij uit zijn zak haalde. Even later sprong er een vonkje op het hout en algauw laaide het vuur hoog op. Tiron legde er ook wat hout op terwijl Sirus uit de zakken van Grint wat vlees haalde en dat aan takken spietste om het te roosteren. Iedereen ging om het vuur heen zitten. Sindra legde zich naast Cyane neer. Ze wierp het meisje nog steeds onderzoekende blikken toe en Cyane begon er nerveus van te worden. Demonstratief keek ze in het vuur. Een kampvuur. Misschien eenzelfde kampvuur als Melsaran had gebruikt voor zijn trucje. Cyane vroeg zich af of Meroboth dit ook kon. Ze zuchtte. Het had geen zin aan Melsaran te denken. Al met al was ze niets wijzer geworden van haar ontmoeting met hem. Maar steeds moest ze aan zijn trieste ogen denken en vaag had ze het idee dat er iets tragisch met hem was gebeurd.

Met smaak at iedereen van het vlees en Cyane merkte hoe moe ze was. Tiron haalde warme dekens te voorschijn en overhandigde die aan de rest. Cyane zag de blik van afschuw waarmee Gondolin alles bekeek. Sirus liep op haar toe en gaf haar zijn deken.

‘Hier kun je op liggen en dan kun je je met de andere toedekken,’ zei hij bars. Het was de eerste keer dat Sirus ‘je’ zei tegen Gondolin, die hij als een echte dame van stand beschouwde.

‘En jij dan?’ vroeg ze opeens bescheiden.

‘Ik ben gewend in de open lucht te slapen,’ zei Sirus. Hij ging naast haar op de grond zitten. ‘Nudoren zijn een echt strijdersvolk. We gaan al jong met het leger op stap.’

‘Is er in jullie land dan zoveel oorlog?’ vroeg Cyane, die het gesprek had gevolgd.

Sirus glimlachte. ‘Welnee. Ik kan me de tijd niet herinneren dat Nudor ooit in een oorlog was verwikkeld. Nee, wij zijn huurlingen. We vechten voor het land dat ons het meeste biedt.’

Gondolin keek hem geschokt aan en schoof van hem weg. ‘Dat is afschuwelijk,’ riep ze uit.

‘En ook zeer winstgevend,’ zei Sirus.

‘Jullie zijn barbaren,’ zei Gondolin.

‘Ja, dat zei mijn broer ook altijd,’ riep Meroboth. ‘Het was een van de weinige dingen waar hij gelijk in had.’

Demonstratief draaide Gondolin haar rug naar Sirus toe. Even dacht Cyane een gekwetste blik in de ogen van de nudoor te zien. Toen grijnsde hij en ging languit op de grond liggen. Ze volgde zijn voorbeeld en trok de deken om zich heen.

Meroboth zou de eerste wacht houden en hij zat dicht bij het kampvuur met Sindra vlak naast zich. Cyane was blij dat de kat zich even niet met haar bemoeide. Ze staarde naar de heldere hemel die bezaaid was met sterren. Het was een machtig gezicht. Ze voelde zich klein en nietig.

Ze hoorde, meer dan dat ze het zag, dat Tiron naast haar kwam liggen. Ze luisterde naar zijn ademhaling en ze voelde zich rustig worden.

‘Heb je het koud?’ vroeg hij bezorgd.

‘Nee,’ zei ze.

‘Het is een prachtig gezicht, al die sterren,’ zei hij met zijn warme stem.

Ze knikte. Hij keek haar even vlug aan en ze draaide verward haar hoofd weg.

Ze sloot langzaam haar ogen. Ze voelde zich veilig met Tiron naast zich en algauw viel ze in slaap.

Plotseling schoot ze overeind. Iets had haar gewekt. Schichtig keek ze om zich heen. De anderen zaten ook overeind en bij het vuur stond Sirus, die de tweede wacht had, met zijn zwaard in de hand. Hij keek naar het meer en Cyane volgde zijn blik. Het wateroppervlak was niet langer glad en stil. Het water woelde onrustig heen en weer en witte schuimkoppen stonden op de golven. Maar er stond nog steeds geen zuchtje wind en de sterren schitterden nog even helder als aan het begin van de nacht.

Ze sprong op, meteen gevolgd door Meroboth en Tiron. Samen renden ze naar de rand van het meer. Het water klotste wild aan hun voeten.

‘Dit klopt niet,’ meende Sirus.

‘Magie,’ zei Meroboth.

‘Van wie?’ vroeg Tiron.

‘Dat zou ik ook weieens willen weten,’ zei Meroboth grimmig.

Plotseling, een meter of vijftig van hen vandaan en daarom slecht te zien, brak het wateroppervlak om er iets reusachtigs door te laten. Het leek op een lange nek die zich wild boven het water bewoog. Twee rode ogen flitsten alle kanten op. Een enorm lichaam werd zichtbaar.

Cyane had nog nooit zoiets afschrikwekkends gezien. Het beest kwam dichterbij. Zijn lichaam was donkergroen en geschubd behalve aan de onderkant. Zelfs op zijn nek en kop zaten overal schubben. De poten waren verborgen onder water.

Meroboth hief automatisch zijn handen op, maar tot haar verbazing sprong Sirus voor hem en duwde de armen van de magiër weer naar beneden. ‘Nee! Dat is wat ze willen,’ riep hij. ‘Ga met de vrouwen het riet in. Tiron en ik rekenen met dit beest af.’

Meroboth keek zijn vriend kort aan, knikte toen en greep Cyane bij de arm. Ze was verbijsterd dat zo’n machtige magiër als Meroboth de twee kwetsbare mannen overleverde aan dat gruwelijke wezen dat steeds dichterbij kwam. Ze rukte zich los. ‘U moet het stoppen!’ gilde ze.

‘Dat kan ik niet.’ Meroboths hand schroefde zich om haar vast. Zijn greep was onverbiddelijk. Hij sleepte de hevig tegenspartelende Cyane mee naar Gondolin, die als versteend bij haar deken stond. Haar ogen zaten vastgezogen aan het monster. Met zijn vrije hand pakte Meroboth ook Gondolin vast en duwde hen in de richting van het riet. Hij liet hen niet los tot ze achter de rietkraag verborgen waren.

Cyane draaide zich onmiddellijk om om te kijken wat er gebeurde.

Het gigantische monster kwam langzaam uit het water. Zijn klauwen boorden zich in de modder. Sirus was nergens te bekennen, Tiron stond vlak voor het monster en zwaaide wild om zijn aandacht te trekken. Ze onderdrukte een gil. Het beest hoefde slechts zijn kop te buigen om hem met zijn kaken te vermorzelen. Ze voelde zich misselijk worden, maar ze moest blijven kijken.

Tiron rende lenig van het monster weg en dwong het gevaarte geheel uit het water te komen. Zijn vier poten bevonden zich nu op het vasteland en stampend rende het dier naar hem toe. Tiron had moeite zich voort te bewegen, want hij werd vastgezogen door de modder. Het dier kwam langzaam dichterbij. Cyane kreunde. Ze wilde eigenlijk niet meer kijken, toch kon ze haar ogen niet losrukken. Meroboth stond achter haar en had zijn handen op haar schouders gelegd.