Выбрать главу

Tegen de box tegenover die van het veulen stond een jongeman van rond de achttien. Hij had zwart haar en opvallend groene ogen. Zijn huid was gebruind door het buitenleven en hij leek gespierd. ‘Ik denk dat dit een heel mooi dier zal worden,’ vervolgde hij.

Cyane keek weer naar het veulen. ‘O,’ zei ze.

‘Jij bent Cyane, nietwaar?’ informeerde de man.

Ze knikte.

‘Ik ben Tiron, ik werk hier in de stallen.’ Hij had een warme, donkere stem.

Opnieuw knikte Cyane. Ze vond de man indrukwekkend en ze voelde zich klein. Ze keek naar Sindra, maar die had zich in een hoekje genesteld en besteedde geen aandacht aan Tiron. Dat was vreemd, want meestal hield ze haar gezelschap nauwlettend in de gaten.

‘Over een paar maanden kan hij bereden worden. Zou je dat willen leren?’ vroeg Tiron.

Cyane knikte gretig. Vaak had ze haar vader met zijn jachtgezelschap de binnenplaats af zien stuiven op hun paarden. Ja, dat wilde ze ook wel.

Tiron kwam naar haar toe en stak zijn hand naar haar uit. ‘Kom maar mee.’

Na een korte aarzeling legde ze haar hand in de zijne. Hij leidde haar langs de boxen naar een grotere ruimte aan het eind van de gang. Helemaal achterin was een deur die uitkwam buiten de kasteelmuren in een kraal. Tiron liep naar een hoekje van de ruimte en pakte iets. Hij hield het haar voor. Het was een oud en versleten zadel.

‘Niet veel voor een gravin,’ zei Tiron.

‘O, maar dat geeft niet,’ zei Cyane.

Hij glimlachte. ‘Blij te horen datje ook nog kunt praten.’

Ze werd vuurrood.

Tiron sleepte een hooibaal naar het midden van de ruimte en legde daar het zadel overheen. Uitnodigend wees hij ernaar. ‘Stijg maar op.’

Ze bekeek het bouwsel afkeurend. Het zag er armoedig uit en het leek niet op een paard. ‘Dat is niet echt,’ zei ze.

Tiron barstte in lachen uit. Zijn groene ogen twinkelden en er werd een rij witte tanden zichtbaar. ‘Mevrouw wil meteen op een echt paard stappen?’ informeerde hij.

Cyane zette haar handen in haar zij. ‘Dat lukt me heus wel.’

‘Ik wil er niet verantwoordelijk voor zijn dat jij al je botjes breekt,’ zei Tiron. Hij wees naar de baal hooi. ‘Eerst dat, dan pas de rest.’

Cyane was niet gewend dat ze haar zin niet kreeg. Meestal hoefde ze maar met haar lange wimpers te knipperen en iedereen vloog voor haar. Deze beproefde methode bleek geen effect te hebben op Tiron. ‘Ik wil een echt paard,’ schreeuwde ze.

Tiron schudde vastbesloten zijn hoofd. Ze stampvoette, maar met een stap was hij bij haar en hij sloeg zijn arm om haar middel. Met een zwaai tilde hij haar op en zette haar nogal hardhandig op de hooibaal.

Cyane was zo verbijsterd dat ze vergat te gillen of te huilen.

Tiron liep keurend om haar heen. ‘Hmm,’ zei hij. ‘Dit lijkt nergens op.’

Cyane, die zich vernederd en klein voelde, had er nu echt genoeg van. Wie dacht deze brutale stalknecht eigenlijk wel dat hij was? Zo kon hij haar niet behandelen. Ze was de dochter van de graaf. Ze wilde net van de hooibaal afstappen en boos weglopen toen hij vervolgde: ‘Rug recht, hoofd omhoog, trek je benen op.’ Met tegenzin deed ze wat hij vroeg. Ze wilde dolgraag leren paardrijden.

Na een uur op de hooibaal had ze eindelijk de juiste houding te pakken. Tiron kondigde aan dat dit het einde van de eerste les was. Voor ze er erg in had stond ze weer buiten de stal. Verbaasd keek ze om, maar Tiron was al verdwenen. En hij was niet de enige. Sin dra, die al haar verrichtingen lui vanuit een hoekje had gadegeslagen, was ook nergens te bekennen.

In gedachten rende Cyane terug naar de woonvertrekken van het kasteel. Ze was ongewoon stil tijdens het eten. Aan de lange tafel praatte ze meestal honderduit, maar instinctief voelde ze aan dat haar op stand gerichte ouders het niet goed zouden vinden dat ze paardrijles kreeg van een stalknecht. Nog afgezien van het feit dat het waarschijnlijk niet passend was voor een meisje om paard te rijden.

Haar ouders waren blij met de plotselinge rust en zo genoot eenieder in stilte van de luxueuze maaltijd.

Elders in het kasteel werd een heel wat minder overvloedig maal gebruikt. In een torenkamer zaten twee mannen aan een eenvoudige houten tafel soep met brood te eten. Op de vloer eronder verorberde Sindra een stuk kaas.

‘Ze is een verwend mormel en nog koppig ook,’ zei Tiron tegen zijn gesprekspartner.

‘Dat eerste komt ongetwijfeld door haar opvoeding,’ zei de andere man vergoelijkend. Hij was een lange, magere man met wit haar, een witte baard en bijna dezelfde groene ogen als Tiron. Hoewel hij een stuk ouder was dan Tiron, straalde hij minstens zoveel energie uit als de jonge stalknecht.

‘Opvoeding,’ spotte Tiron.

‘Niet iedereen is zo door het leven gehard als jij,’ zei de oude man.

‘Hoor wie het zegt, Meroboth,’ zei Tiron lachend.

De oude man haalde zijn schouders op. ‘We hebben haar nodig. Zij is de enige die straks volgens de voorspelling het magische zwaard mag dragen.’

‘Hoe ver is Gontak?’ informeerde Tiron.

Meroboth trommelde een tikje ongeduldig met zijn lange vingers op de tafel. Hij leunde met een zucht achterover waardoor de gouden ketting die hij om zijn hals droeg, goed zichtbaar werd. In de houder van de ketting lag een prachtige, in facetten geslepen groene diamant, die speelde met het licht. ‘Gontak is overgelopen naar Tronador.’

‘Wat?’ Met een ruk zat Tiron overeind. ‘Hij heeft toch niet…’

‘Nee, het zwaard hebben ze weten te redden. Dat is nog steeds in handen van Vélar. Hij heeft onmiddellijk de op een na beste meestersmid opgetrommeld om het werk af te maken en dat is toevallig Giffor.’

‘O jee,’ zei Tiron.

‘Tja, je kunt van hem zeggen wat je wilt, maar smeden kan hij,’ vond Meroboth. Maar zijn gerimpelde gezicht stond bezorgd. ‘Steeds meer vooraanstaande figuren lopen naar Tronador over. Hij deelt met hen de krachten van de zwarte diamant; zo hoopt hij zijn magie over deze wereld te verbreiden.’

‘En je broers?’ vroeg Tiron voorzichtig.

Meroboth schudde zijn hoofd. ‘Vélar had weinig nieuws over hen. Mekaron is al tijden niet meer gesignaleerd en Melsaran wordt zo af en toe gezien in de buurt van het Rijk der Duisternis.’

Tiron vroeg niet verder. De broers van Meroboth waren een gevoelig onderwerp. Meroboth was de jongste van een drieling. Gezamenlijk waren ze de opvolgers van de legendarische Delamar, de laatste magiër die vier van de vijf bestaande vormen van magie had beheerst. Vlak voor zijn dood had hij zijn krachten aan hen en aan een andere leerling met de naam Tronador overgedragen. Niemand wist precies wat er daarna gebeurd was. Meroboth weigerde daarover te spreken, maar feit was dat een tragische gebeurtenis de broers en Tronador uit elkaar had gedreven.

Tronador was toen al snel op het slechte pad beland. Hij kon de verleidingen van de zwarte magie die hij bezat, niet weerstaan. Hij hongerde naar macht en rijkdom en vond die in het Rijk der Duisternis waar alle vormen van magie hun oorsprong hadden.

Inmiddels was hij daar de alleenheerser, een dictator die erop gebrand was zijn macht nog verder uit te breiden en de andere vormen van magie te vernietigen. Machtige handlangers vergezelden hem in die missie. Nu was ook de beste meestersmid ter wereld, Gontak, naar hem overgelopen. De man die geacht werd het magische zwaard te smeden dat de Rijken van het Licht, zoals de andere landen samen heetten, moest redden.

‘Dat zegt natuurlijk niets,’ zei Meroboth.

‘Wat?’ Tiron keek hem verward aan, opgeschrokken uit zijn overpeinzingen.

‘Die omzwervingen van Melsaran.’

‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Tiron zekerder dan hij zich voelde. Tronador had sterke medestanders, maar niemand wist zeker of Melsaran, de oudste van de drieling, daar ook toe behoorde. Het was ongetwijfeld Meroboths grootste zorg. Want Melsaran, vuurmagiër en bezitter van de rode diamant, was tevens de Tovenaar van Goed en Kwaad en dat maakte hem de machtigste magiër van deze wereld. Als hij inderdaad was overgelopen naar Tronador was hun strijd al bij voorbaat verloren. En, zo moest Tiron helaas toegeven, de signalen wezen er maar al te nadrukkelijk op.