Выбрать главу

‘De vierentwintigste zoon?’ vroeg Gondolin geschokt.

‘Vélar heeft meerdere vrouwen. Dat is heel normaal in de dwergse gemeenschap. Vrouwen hebben ook meerdere mannen. U zult begrijpen, schone dame, dat de familieverhoudingen zeer ingewikkeld zijn.’ Meroboths plagende blik maakte duidelijk dat hij dit verhaal alleen maar vertelde om Gondolin te prikkelen.

Ze bekeek Varanan alsof hij de verpersoonlijking was van alle zonden op de wereld. Het kon hem niet schelen. Hij was meer onder de indruk van Cyane, die hij steeds bewonderende blikken toewierp.

‘Volg mij. Ik zal jullie naar de hoofdstad brengen,’ zei Varanan. ‘Een van mijn knechten zal voor de paarden zorgen. Hier in de Uitlopen hebben we een aantal uitstekende stallen.’

Cyane nam afscheid van Horizon.

Varanan klom weer op de richel en hielp de anderen omhoog. Vooral Gondolin had moeite om bij de deur te komen. Maar Sirus’ sterke hand hielp haar de richel op. Ze kwam ruw tegen hem aan en zijn armen sloten zich om haar heen om te voorkomen dat ze van de richel zou glijden. Gondolin werd vuurrood en rukte zich los. Ze rende met een vaart de deur door.

Cyane, die nog op de richel stond, bekeek het tafereel met belangstelling. Sirus glimlachte schaapachtig en ging Gondolin achterna. Tiron was de laatste die de richel op klom. Hij zag dat Cyane de anderen nog niet achterna was gegaan. Ze staarde in gedachten naar de deur.

‘Wat is er?’ vroeg Tiron bezorgd.

Ze leek enigszins verbaasd. ‘Ik geloof dat er iets totaal onverwachts gebeurt,’ zei ze vaag.

Hij keek haar niet-begrijpend aan.

Ze schudde haar hoofd. Natuurlijk niet. Het was idioot van haar om daar zelfs maar aan te denken. Sirus en Gondolin. Sirus, een zwaardvechter van eenvoudige komaf. Gondolin zou nooit verliefd worden op iemand als hij. Hij was te min voor haar. Maar ze was wel heel erg rood geworden, zo net. En hij nam het altijd voor haar op. Zelfs tegen Meroboth, zijn beste vriend. Ze zette de gedachte uit haar hoofd. Resoluut liep ze langs Tiron de deur door.

Het schouwspel dat zich nu ontvouwde, had ze niet verwacht. Ze stapte in een compleet nieuwe wereld. Ze zag dat ze in een gigantische grot terecht waren gekomen. Tegen alle wetten van de natuur in, spreidde zich voor haar voeten een enorm weiland uit waar verschillende dieren graasden. Aan haar rechterkant stroomde de Evelender, waaraan wilgen stonden. In de verte zag ze een dorp en overal waren dwergen aan het werk. Zij hielden even op om Varanan te groeten toen hij met het gezelschap achter zich aan langskwam. Een aantal dwergen schreeuwde ook groeten naar Meroboth, Tiron en Sirus. Varanan leidde hen langs de Evelender door de grot. Dat kostte hen ongeveer een uur, maar dat vond niemand erg.

Cyane had nog nooit zoiets wonderbaarlijks gezien en zelfs Gondolin had geen enkel commentaar.

Aan het eind van de grot was eenzelfde houten deur als waar ze eerder doorheen gekomen waren. Varanan ging hen voor naar een volgende grot waar zich een eender tafereel bevond. In deze grot was ook een kleine stad met een aantal smidsen. Ze bleven de Evelender volgen die door alle grotten heen kronkelde en de voornaamste bron van voedsel en landbouw bleek te zijn.

Het middageten gebruikten ze in de herberg van een klein dorp dat tegen de rotswand was gebouwd. De herbergier schotelde hen de lekkerste gerechten voor en wilde van geen beloning weten. Blijkbaar had hij een heilig ontzag voor Meroboth, want hij kreeg dubbele porties van alles.

Cyane had bijna medelijden met de oude magiër die zich duidelijk afvroeg hoe hij de berg voedsel naar binnen moest krijgen. Stiekem smokkelde hij enkele gerechten naar Sirus, die naast hem zat en onverzadigbaar was.

Varanan kondigde aan dat ze tegen de avond Banadoor, de hoofdstad van Dwergenland, zouden bereiken alwaar Vélar hen op zou wachten.

Ze verlieten de herberg weer en liepen verder langs de Evelender.

‘Hoe vind je ons land tot nu toe?’ vroeg Varanan, die naast Cyane was komen lopen.

‘Prachtig. Ik heb nog nooit zoiets gezien,’ zei ze. ‘Hoe doen jullie dit? Het is overal zo licht en groen.’

Varanan glimlachte. ‘Ook dwergen kennen een bepaalde vorm van magie,’ zei hij. ‘Hoewel het niet precies hetzelfde is als wat Meroboth bijvoorbeeld beheerst.’

‘Hoe werkt het dan?’ vroeg ze nieuwsgierig.

‘Onze magie zit in onze handen en in de bouwwerken die daaruit voortkomen,’ zei hij.

Cyane keek om zich heen en begreep het. Door allerlei ingenieuze vindingen werd de grot voorzien van zonlicht en kon de natuur groeien en bloeien. Nu ze goed keek zag ze af en toe een wat verborgen gat in het dak van de grot waar het zonlicht doorheen viel. Overal liepen kanaaltjes van en naar de Evelender die de grond vochtig hielden.

‘Ik hoop, Cyane, dat ik je nog veel meer van ons land kan laten zien,’ zei Varanan.

‘We blijven hier niet lang,’ zei Tiron, die achter hen had gelopen, plotseling nors.

Cyane keek hem verbaasd aan. Tiron keek geërgerd naar de dwerg voor hem en negeerde haar blik. Ze haalde haar schouders op en luisterde naar het verhaal dat Varanan vertelde over het ingewikkelde dwergse irrigatiesysteem.

Zo trokken ze door nog drie grotten waarvan er één helemaal vol stond met een echt bos waarin zelfs herten liepen.

Uiteindelijk hield Varanan stil voor weer een houten deur. ‘We zijn bij onze hoofdstad, Banadoor.’ Hij opende de deur en Cyane was verrast te ontdekken dat deze uitkwam in een straat waaraan allemaal huizen stonden.

Varanan liep doelbewust door de straten naar wat het midden van de stad Banadoor moest zijn. Ze liepen langs dicht op elkaar gebouwde huizen van steen met daken van stro. Er stonden veel bloembakken en hier en daar liepen kippen en andere kleine huisdieren. Het was druk in de straten en de koningszoon werd regelmatig begroet evenals de drie andere mannen. Varanan sloeg weer een hoek om en toen zag Cyane aan het eind van de straat een groot gebouw opdoemen. Het bestond maar uit één laag, maar wat niet naar de hoogte kon worden gebouwd, was duidelijk naar de breedte verplaatst. Het kwam haar voor dat het gebouw het hele centrum van de stad opslokte.

‘Dat is ons paleis,’ zei Varanan. ‘We zijn net op tijd voor het diner. Het verheugt mijn vader u allen daarbij uit te nodigen.’ Hij leidde het gezelschap naar een poort, die onmiddellijk door de schildwachten geopend werd. Ze bogen diep voor hem.

Het paleis was opvallend huiselijk. Elk vertrek was eenvoudig maar smaakvol ingericht en het was er druk. Mannen, vrouwen en kinderen die op zijn hoogst tot Cyanes schouders kwamen, krioelden door elkaar in eenvoudige, vaak donkere kleding. Iedereen scheen met iets bezig te zijn en iedereen leek elkaar te kennen gezien de hartelijke groeten en opmerkingen die over en weer vlogen.

‘Dat zijn de vrouwen en andere kinderen van Vélar en de andere mannen van die vrouwen en hun andere vrouwen,’ somde Sirus aan Cyane op.

Ze keek verbijsterd naar het hele tafereel. ‘Maar…’ begon ze.

Sirus wist blijkbaar al wat ze wilde vragen. ‘Ze wonen niet allemaal elke dag in het paleis. De bewoners hier wisselen soms per dag. De enige echt vaste bewoners zijn de koning zelf en zijn eigen, nog ongetrouwde kinderen.’

‘Hoeveel kinderen heeft hij precies?’ vroeg ze nieuwsgierig.

Sirus grijnsde. ‘Vélar is al een oudere man, dus zijn kindertal zal wel in de honderden lopen. Heel gewoon voor oudere dwergen.’

‘Maar je weet niet precies hoeveel kinderen?’ Ze kon zich dat niet voorstellen.

‘Dat weet hij alleen zelf. Voel je vrij het hem straks te vragen. Vélar doet daar niet moeilijk over. Hij is trots op ieder van zijn nakomelingen.’

Cyane nam zich voor deze vraag inderdaad aan de koning te stellen.

Varanan nam hen mee naar een rustigere vleugel van het paleis. Dit waren de gastenvertrekken en voor ieder van hen was een ruime kamer beschikbaar. De koningszoon gaf hen even de tijd zich op te frissen voor het diner.