Выбрать главу

Meroboth prikte lusteloos in een stuk wild dat hij opgeschept had. Vélar keek hem bezorgd aan. ‘Ik weet wat je nu denkt. Ik kan me niet voorstellen dat Melsaran zoiets zou doen.’

‘Hij heeft zich altijd in een moeilijke positie bevonden,’ zei Meroboth.

Vélar wierp een blik op Sirus die hem dwingend aankeek.

‘Er zijn geruchten over een vreemde man in het Feeënrijk. Hij is daar al een tijdje, maar nu heb ik gehoord dat hij een magiër zou zijn,’ stapte de dwergenkoning luchtig op een ander onderwerp over. Het gezicht van Meroboth klaarde meteen op.

‘Ik weef zijn naam niet, maar hij trekt veel op met een man die Iss heet. Hij is door de feeën verstoten en werkt nu als veerman tussen het Feeënrijk en Dryadenland,’ ging Vélar verder.

‘Daar zal hij het druk mee hebben,’ zei Meroboth sardonisch.

Vélar lachte. ‘Niet echt, maar als je Iss weet te vinden, zal hij je zeker over de magiër kunnen vertellen.’

‘Het zou Mekaron kunnen zijn,’ zei Meroboth.

‘Dat is heel goed mogelijk,’ bevestigde Vélar. ‘Ik zal mijn best doen meer over hem te weten te komen.’

Meroboth nam een grote hap van zijn wildbout. Hij keek buitengewoon tevreden en het verbaasde Cyane dat hij zich zo makkelijk kon vastgrijpen aan elk sprankje hoop dat hem geboden werd. De magiër leek zonder veel moeite over de teleurstellingen van het leven heen te stappen. Meroboth dacht waarschijnlijk dat Melsaran was overgelopen naar Tronador.

Ze herinnerde zich duidelijk haar ontmoeting met de vuurmagiër. Ze dacht aan zijn vreemde opmerking, die ze nog steeds niet kon plaatsen. Stond hij aan hun kant of was hij inderdaad naar het kamp van Tronador gegaan? Als dat laatste het geval was, moest dat een enorme klap voor Meroboth zijn, want dan kon Melsaran zijn levenswerk totaal vernietigen. Zonder de krachten van de vuurmagiër was het zwaard een stuk minder sterk. Toch leek Meroboth die gedachte al van zich af te hebben geschud. Hij was erg blij met het teken van leven dat mogelijk van Mekaron kwam.

Varanan verstoorde haar gedachten. Met een sierlijk gebaar hield hij haar een zilveren bord voor met daarop allerlei vreemde vruchten. Cyane keek er verbaasd naar. Ze zag paarse en gele vormen en hier en daar wat rode, ronde op appels lijkende vruchten. ‘Dit zijn liefdesvruchten,’ legde Varanan uit. ‘Geliefden eten die samen op.’

Ze werd net zo rood als de vruchten die de koningszoon haar voorhield. Tiron, aan de overkant van de tafel, was lijkbleek geworden. Met een verbeten trek om zijn mond stond hij op en liep met grote passen de zaal uit. Iedereen keek hem verbaasd na, behalve Sirus. Zijn grote hand greep in het fruit en dankbaar keek hij Varanan aan. ‘Heerlijk. Daar had ik nu net trek in,’ zei hij op luide toon en meteen nam hij een grote hap.

Varanan was zo overdonderd dat hij snel het bord liet zakken. Cyane slaakte een zucht van opluchting en keek Sirus dankbaar aan. De reus knikte haar geruststellend toe.

Meroboth had het hele tafereel niet-begrijpend gadegeslagen. Hij haalde zijn schouders op en wendde zich tot Vélar, die zich van de hele scène weinig had aangetrokken. Cyane vermoedde dat hij met de vele kinderen die hij had wel wat gewend was.

Bedrukt keek ze naar de lege plek aan tafel. Ze had de situatie helemaal verkeerd ingeschat. Ze begreep nu dat Varanan haar het hof probeerde te maken. Eerst met de jurk en toen met het fruit. Tiron had het wel doorgehad en nu was hij kwaad op haar. Al wist ze niet waarom. Was hij soms bang dat ze bij Varanan zou blijven en zo Meroboths missie in gevaar zou brengen? Even laaide er een sprankje hoop in haar op. Misschien was Tiron jaloers. Snel verdrong ze die gedachte. Nee, dat kon niet waar zijn. Hij zag haar vast nog als dat kleine, verwende mormel dat ze altijd was geweest.

En na deze gebeurtenis kon ze hem dat ook niet kwalijk nemen. Hij vond haar natuurlijk een dom wicht omdat ze niet had doorgehad waar Varanan opuit was. Ze was lang niet zo wereldwijs als hij en Sirus had ternauwernood kunnen voorkomen dat de situatie uit de hand was gelopen. Beschaamd boog ze haar hoofd. Ze kon alleen maar raden wat Tiron van haar dacht.

‘Het rommelt nogal in het Rijk der Duisternis,’ vertelde Vélar. ‘De relatie tussen Ikor en Adanar wordt steeds slechter en Tronador weet niet hoe hij ermee om moet gaan. Ik heb gehoord dat je Ramart al hebt ontmoet. Hij is overgelopen naar Ikor en dat heeft Adanar woest gemaakt. Eerlijk gezegd had ik Ramart wat slimmer ingeschat.’

‘Ikor heeft hem vast veel geboden. Hij had nog geen morf in zijn kamp,’ veronderstelde Meroboth.

‘Er is meer aan de hand,’ zei Vélar ernstig. ‘Ikor gedraagt zich vreemd. Hij is meer buiten het Rijk der Duisternis dan erin. Hij schijnt steeds minder contact te hebben met Tronador.’

‘Dat moet koren op de molen van Adanar zijn,’ meende Meroboth.

‘Dat klopt. Hij ziet zich al als de alleenheerser van het Rijk der Duisternis.’

‘Dat snap ik niet.’

‘Adanar begint te lijden aan grootheidswaanzin, sommigen noemen hem zelfs krankzinnig. Hij is onvoorspelbaar en gevaarlijk. Hij heeft de kring trouwe bedienden om hem heen al uitgemoord, dus wat dat betreft kan ik Ramart goed begrijpen,’ vertelde Vélar. ‘Rond Tronador zelf is het de laatste tijd merkwaardig stil, al denk ik dat hij dit niet over zijn kant laat gaan.’

Meroboth schudde zijn hoofd. ‘Ik heb veel te lang op dat rotkasteel gezeten.’

‘Al met al zijn de onderlinge verhoudingen niet al te best. Dat zou ons weieens goed van pas kunnen komen,’ vond Vélar.

Meroboth knikte en nam een fikse slok wijn. ‘De toekomst ziet er goed uit,’ zei hij.

Cyane hoorde dat weifelend aan. Zich zorgen maken was iets dat Meroboth liever niet deed, maar zij vroeg zich af of ze Mekaron en Melsaran ooit zouden vinden en of ze sterk genoeg zou worden om de Zwarte Magiër te verslaan.

De koning, Meroboth en Sirus waren echter vrolijk gestemd en genoten van het feestmaal. De wijn vloeide rijkelijk en de sfeer werd steeds uitbundiger. Na verloop van tijd gebaarde Gondolin dat Cyane met haar mee moest komen. Op dat moment was Sirus bezig met zijn zoveelste heldenverhaal waarin de vijanden die hij met zijn zwaard had verslagen, steeds groter en gruwelijker werden. De dames groetten de mannen en liepen de zaal uit. Een bediende bracht hen naar hun kamers.

Cyane was blij dat ze even alleen was in de eenzaamheid van het vertrek. Ze voelde nu pas hoe moe ze was. Ze ging op bed liggen en viel meteen in slaap.

Tien

De volgende ochtend was Cyane al vroeg wakker. Ze voelde zich uitgerust en ze besloot op eigen houtje het grote paleis te gaan verkennen. Ze deed haar oude jurk weer aan en liep de gang in.

Ook op dit vroege tijdstip was het gebouw een en al bedrijvigheid. Dwergen waren in principe ochtendmensen, wat voor groot feest ze de vorige avond ook hadden gehad.

Cyane zwierf door de gangen van het paleis. Ze berekende dat het bouwwerk honderden kamers moest hebben. Iedereen die hier nu was, scheen dit te beschouwen als zijn thuis. Honderden bediendes liepen bedrijvig heen en weer voor een grote hoeveelheid dwergen die allemaal wel de een of andere status schenen te hebben. Ze begreep niet dat Vélar al die personen uit elkaar kon houden.

Ze liep een brede gang in die uitkwam op een grote poort. De poort stond open en leidde naar een binnentuin. Het was een waar paradijs. Er stroomde een beekje en er waren diverse vijvers met allerlei tropische vogels. Wilgen en populieren stonden tussen felgekleurde bloemen in allerlei soorten en maten. Net als in het paleis zelf was ook hier weinig geordend, maar daardoor deed het des te natuurlijker aan.

Verrukt zwierf Cyane over smalle paadjes tot ze bij een kleine vijver kwam waarin een donkerblauwe vogel dreef. Ze had nog nooit zo’n dier gezien. Ze ging aan de rand van de vijver zitten en bestudeerde de vogel uitgebreid. De vogel sloeg totaal geen acht op haar en dreef hooghartig rond. Ze glimlachte.

‘Hier ben je dus.’

Geschrokken draaide ze zich om. Achter haar stond Tiron. Vlug keek ze weer naar de vogel om haar kleur te verbergen. Ze hield zich voor dat ze boos op hem was in verband met zijn gedrag van de vorige avond.