Ongelovig wierp Giffor een onderzoekende blik op Cyane. ‘Zij? Maar dat kan niet,’ riep hij wanhopig. ‘Zij is zo… zo… vrouwelijk.’
Ze was er zeker van dat de dwerg voor haar ogen zou verbrijzelen in honderden stukjes, zo kwaad zag hij eruit. Voordat dit echter gebeurde had Sirus al een stap naar voren gedaan. Hij legde zijn grote hand op de schouder van de dwerg, draaide hem zonder plichtplegingen om en gaf hem een stevige duw zodat Giffor naar binnen struikelde. ‘Het zwaard graag,’ zei de nudoor kort.
Deze handeling viel bij Giffor niet in goede aarde. ‘Nudoors stinkdier! Elfse rat!’ tierde hij. ‘Monster uit Agis! Akonese hond!’ Woedend wilde de dwerg terugdraaien maar Sirus’ sterke arm weerhield hem daarvan en al vloekend liep Giffor het huis in.
Meroboth knikte tevreden. ‘Dat valt mee.’
‘Valt mee?’ riep Cyane. ‘Hij gedraagt zich verschrikkelijk.’
‘Welnee. Hij is bijna aardig,’ vond Meroboth. ‘Sirus heeft hem weieens knock-out moeten slaan.’ Opgewekt liep de oude man het huisje binnen.
Ze volgde hem aarzelend.
Onder de overredende dwang van Sirus liep de dwerg rechtstreeks naar de smidse via een donker gangetje en iets wat vermoedelijk de keuken voorstelde. Cyane dacht niet dat Giffor hen iets zou aanbieden.
Ze had nog maar één smidse in haar leven gezien, namelijk die van Grint in Elder. Dat was een kleine maar nette smidse geweest en om de een of andere reden verwachtte ze nu iets heel anders aan te treffen. Wat ze zag overtrof haar stoutste verwachtingen. De smidse van Giffor was groot en gevestigd in een grot. Overal stond ingewikkelde apparatuur en er brandden diverse vuren. Maar tot haar verbazing was alles opgeruimd, gepoetst en brandschoon. Gereedschap was met zorg in de kasten opgehangen en blonk als de helderste ster aan de hemel. Het geheel paste niet bij het beeld dat ze van Giffor had. De dwerg gedroeg zich alsof hij alles wat hem niet zinde op de vloer zou smijten. Bovendien had hij waarschijnlijk uit louter woede de bezem in honderd stukjes gebroken. Dat bleek dus allemaal niet het geval. De werkplaats was duidelijk met liefde en zorg ingericht.
Giffor liep zo snel als zijn korte beentjes hem konden dragen naar een grote, massieve zilveren deur in de rotswand. Ook deze deur schitterde oogverblindend. De dwerg ging beschermend voor de deur staan en spreidde zijn armen.
‘Ah, daar is het zwaard,’ zei Meroboth opgewekt en hij liep naar de deur.
‘Nee!’ krijste de dwerg.
‘Zeg, Giffor. Je weet toch dat ik een magiër ben?’ Langzaam stak Meroboth zijn hand omhoog.
Giffor wierp hem een woedende blik toe en sprong toen verbluffend snel opzij.
‘Dank je, Giffor,’ zei Meroboth. Hij liep naar de deur en drukte de hendel naar beneden. Langzaam gleed het massieve gevaarte open. Zonder aarzelen stapte Meroboth naar binnen. Sirus en Cyane volgden nieuwsgierig, maar werden nogal onzachtzinnig door Giffor aan de kant geduwd. ‘Niemand raakt het zwaard aan,’ waarschuwde hij.
Cyane keek om zich heen. Vier grote fakkels brandden in elke hoek van de kamer. In het midden stond een versierde tafel met daarop een roodfluwelen kleed. Op het kleed lag het zwaard. Ze had weinig verstand van zwaarden, maar Sirus’ verraste uitroep deed vermoeden dat het een heel mooi zwaard moest zijn.
Ook Meroboth keek zeer tevreden.
Het zwaard was groot, zeker de helft van Cyanes lichaamslengte. Het kwam haar ook bekend voor. Dit zwaard had ze gezien in Meroboths spiegel in haar ouderlijk paleis. Gedegen zilverwerk schitterde haar tegemoet en in het handgevest zaten drie ronde gaten. De zettingen voor de drie edelstenen van de tovenaarsdrieling. Het handvat zelf was van goud en overdekt met gouddraad. Het zwaard was scherp en puntig en ze twijfelde er niet aan dat het een gevaarlijk wapen was, ook zonder de krachten van de magiërs.
Meroboth liep langzaam om de tafel heen en bekeek het zwaard van alle hoeken, op de voet gevolgd door Sirus, die een uitdrukking van hemelse verrukking op zijn gezicht had. Het was niet zo dat Cyane het zwaard niet mooi vond, maar op een gegeven moment was je er toch echt wel op uitgekeken, beredeneerde ze nuchter.
‘Vakwerk, Giffor,’ zei Meroboth.
‘Dit is meer dan vakwerk,’ zei de smid streng. ‘Dit is mijn levenswerk en ik vermoord jullie als jullie het ooit slecht behandelen.’ Hij draaide zich in een beweging om naar Cyane. ‘En dat geldt ook voor jou. Speciaal voor jou. Vrouwen zijn niet gemaakt om een zwaard vast te houden. Laat staan om ermee te vechten.’
Ze bedacht dat Giffor het waarschijnlijk uitstekend zou kunnen vinden met Gondolin. Als hij niet zo onbeschoft was geweest.
Meroboth negeerde de opmerkingen van Giffor. ‘Mooi. Ik kom het morgenochtend ophalen.’
‘Wat?’ Giffor trok wit weg. ‘Dat kan niet. Het zwaard is nog niet klaar.’
‘Het is gereed,’ zei Meroboth. ‘Morgen haal ik het op en dan geef ik mijn krachten aan het zwaard.’
Sirus keek hem bezorgd aan. ‘Zou je dat nu al wel doen, Meroboth?’
‘Ja, ik heb geen keus,’ zei de magiër vastbesloten. ‘Je hebt gezien tot welke magie Ramart in staat was. Ik vrees Ikor en vooral Adanar. Mochten we een van hen tegenkomen dan hebben jullie meer aan het zwaard dan aan mij. Bovendien kan Cyane zo met de magie oefenen.’
Sirus schudde zijn hoofd en zijn volgende opmerking werd overstemd door een luid gesnik. Giffor zat bij de tafel geknield en huilde hartverscheurend.
‘O, hemel,’ verzuchtte Meroboth. ‘Dat wordt nog wat.’ Hij wuifde naar Sirus en Cyane ten teken dat ze het vertrek moesten verlaten.
‘Kom Cyane. Wij gaan oefenen,’ kondigde Sirus aan. Hij voerde haar mee de smidse uit, terug naar de donkere gang. Langs de schaarse fakkels bracht hij haar terug naar Banadoor.
Elf
Samen liepen ze het koninklijk paleis weer in. Sirus opende algauw een van de deuren die in een klein zaaltje bleek uit te komen. Cyane liep naar binnen terwijl de nudoor de deur openhield. Ze keek om zich heen in het sober ingerichte vertrek toen ze opeens door een kracht van achteren op de grond werd gesmeten. Ze slaakte een kreet van schrik en probeerde overeind te krabbelen. Iets drukte haar naar beneden. Ze probeerde te zien wat het was. Heftig tegenstribbelend draaide ze. zich om, alleen om te ontdekken dat het Sirus was die haar tegen de grond had gepind.
Haar hart sloeg over van plotseling opkomende angst. Sirus was toch hun vriend? Wat was hij aan het doen? De zwaardvechter hield haar grimmig vast. Hij zei geen woord en keek haar alleen maar aan met zijn grijze ogen.
‘Laat me los,’ hijgde Cyane.
‘Ik peins er niet over,’ zei Sirus kalm.
‘Wat wil je?’ riep ze uit. Ze worstelde heftig. Met haar handen probeerde ze het enorme gewicht van de sterke nudoor van zich af te duwen. Toen voelde haar rechterhand het zwaard dat ze had omgegord. Natuurlijk. Dat kon ze gebruiken als ze maar genoeg bewegingsruimte had. Ze had alleen niet genoeg kracht om hem van zich af te duwen. Hij was zo groot en zo sterk. Ze dacht razendsnel na. Toen liet ze zich slap achterover vallen en keek de nudoor met een gekwetste blik aan. Ze voelde hoe Sirus iets ontspande en toen, met een felle beweging, zette ze haar tanden krachtig in zijn bovenarm.
Met een kreet van pijn vloog Sirus overeind. Cyane duwde hem snel van zich af, sprong op en greep het zwaard. Haar woede en angst maakten haar sterk. Zeker en welbewust stak ze het wapen naar voren en duwde met de punt in de buik van haar tegenstander. ‘Jij bent helemaal geen vriend van Meroboth, hè?’ hijgde ze. Ze duwde wat harder. Sirus sprong achteruit en barstte toen in lachen uit. Verbaasd keek ze hem aan.
‘Heel goed. Dat heb je fantastisch gedaan. Al had je dat bijten wel achterwege kunnen laten.’ Sirus wreef gepijnigd over zijn arm. ‘Ik zal voorlopig met de afdruk van jouw gebitje in mijn arm rondlopen.’
Cyane hield het zwaard nog steeds stevig vast. Wantrouwig tuurde ze naar Sirus. ‘Waarom gooide je me op de grond?’