Выбрать главу

Op een van die reizen had hij Pernice ontmoet, destijds een zeer knappe jonkvrouw op de vlucht voor een liefdeloos huwelijk. Het was liefde op het eerste gezicht en sindsdien zwierven Taven en Pernice samen over de wereld met alle gevolgen van dien. In het Feeënrijk werden ze gezocht wegens oplichting en in Nudor lagen nog wat onbetaalde rekeningen voor bouwmaterialen op hen te wachten.

Taven en Pernice waren straatarm, maar hoopten nog steeds op die ene geweldige uitvinding waarmee Taven al zijn schulden in de twee landen zou kunnen afbetalen. Hij geloofde daar zelf oprecht in en hij voelde zich erg schuldig tegenover de personen die hij had benadeeld. Hij was een man met een hart van goud. Taven en Pernice vroegen nooit veel. Eigenlijk wisten ze heel weinig van Tiron en zijn leven, en dat was nu juist zo prettig aan hen. Ze waren de enige twee mensen in Tirons leven die niet op de een of andere manier in verband stonden met Meroboth of zijn broers. Ze wisten niet eens van het bestaan van de magiër, want hij had hen dat nooit verteld.

‘Ik vind het zo gezellig dat je een tijdje met ons meereist,’ zei Pernice. ‘Ik zal al je lievelingskostjes voor je koken.’

Tiron grijnsde. Pernice was een belabberde kokkin, maar zowel hij als Taven had daar nooit iets van durven zeggen, bang om haar gevoelens te kwetsen. Elke maaltijd was een toneelstuk waarin Tiron en Taven om het hardst riepen hoe lekker het allemaal wel niet was en waarin Pernice steevast zat te stralen als een vollemaan.

‘Dat stel ik zeer op prijs, Pernice,’ zei hij.

‘Anders ik wel,’ fluisterde Taven ondeugend. Hij liep naar de loopplank en trok hem in. Met een grote stok duwde hij het schip los van de kant. ‘Tiron, jongen, help eens een handje.’ Hij wees naar de masten.

Dit was altijd het ogenblik dat hij het meest vreesde. Elke keer weer verlangde Taven van hem dat hij in de wankele masten klom om de zeilen te spannen.

Met de nodige tegenzin liep Tiron Taven achterna. Ondanks zijn omvang klom Taven lenig in een van de palen, die niet alleen gelijk begon te kraken maar ook bedenkelijk begon te wiebelen.

‘Neem jij de andere,’ riep Taven naar beneden. Hij was al bij de tuigen en hing als een stuk vlees over een van de dwarsbalken.

Tiron slaakte een zucht en klom de tweede mast in. Ook deze bleek niet van het extra gewicht gediend. Hij probeerde net te doen alsof hij het gekraak niet hoorde en het bewegen niet voelde. Hij greep zich vast aan een van de dwarsbalken en begon het zeil los te pulken. De touwen waren half versleten en hij wist dat het zeil vol gaten zat. Na enig geploeter had hij het zeil los en algauw wapperde het vrolijk in de wind. Nat van de nog steeds gestaag vallende motregen maar opgelucht dat hij het er ook dit keer weer zonder kleerscheuren van af had gebracht, liet Tiron zich haastig zakken.

‘En nu is het tijd voor thee,’ riep Pernice vanuit het huisje. Tiron knikte dankbaar. Koken kon ze dan wel niet, maar ze kon heerlijke kruidenthee zetten.

Het schip dreef weg van de oever, het Meer van Bendar op. De wind zou hen naar de voedingsbron van het meer, de rivier Nol, brengen. De Nol stroomde door het zuidelijke deel van Akonia via de stad Na-Ran naar het Dargebergte. De uitlopers van dit gebergte lagen in Elfenland, het uiteindelijke einddoel van Tiron. Hij hoopte met deze manier van reizen zo min mogelijk mensen tegen te komen. Hij hield er nog steeds rekening mee dat graaf Thorvald op zoek was naar Cyane en er was altijd wel iemand die hem met haar in verband kon brengen.

De stad Na-Ran was echter onvermijdelijk. Niet alleen omdat de Nol daar nu eenmaal doorheen stroomde, maar ook omdat daar iemand woonde die voor Tiron weieens over waardevolle informatie kon beschikken. Meroboth was namelijk niet de enige die overal zijn bronnen had. In zijn vele jaren van omzwervingen had Tiron ook een netwerk van informanten opgebouwd.

Tiron liep het huisje binnen, direct gevolgd door Taven. De inrichting van deze vreemde woning was net zoals de rest van het schip: rommelig en chaotisch. Op een bepaalde manier was het er echter ook gezellig en huiselijk. Er stonden vreemde voorwerpen uit allerlei landen op opvallend gevormde kasten die door Taven zelf in elkaar waren gezet. Er stond een tafel met een bos felpaarse bloemen erop. De stoelen hadden drie of vijf poten en weken weer net iets af van de normale gangbare stoelen. Achter in het vertrek onttrokken de twee lelijkste gordijnen die Tiron ooit gezien had, de slaapvertrekken aan het oog. En toch… het paste bij Taven en Pernice. Dit was hun huis en hij voelde zich hier comfortabel en op zijn gemak. Hij ging op een van de stoelen zitten en liet zich de kruidenthee goed smaken.

‘Zo Tiron, waar heb jij al die tijd gezeten?’ informeerde Taven, terwijl hij met een afzichtelijke mok naast Tiron ging zitten.

‘Overal en nergens,’ zei Tiron. ‘De laatste dagen in dwergenland.’

‘Dat hadden we al begrepen,’ grijnsde Taven naar buiten wijzend waar de oever van Dwergenland snel uit het zicht verdween.

‘Waarom wil je naar het Dargebergte, Tiron?’ vroeg Pernice nieuwsgierig.

‘Omdat ik naar Elfenland wil. Daar ben ik al lang niet meer geweest,’ zei Tiron. Dat was geen leugen. Elke keer weer voelde hij zich schuldig als hij Taven en Pernice zijn zogenaamd plannen vertelde. Zijn verhalen waren altijd net niet waar, maar hij wilde het tweetal buiten Meroboths perikelen houden. Ze zouden het niet aankunnen en hopeloos in moeilijkheden raken.

‘Nou, ik heb ook nog wat zaken af te handelen in Na-Ran dus het komt eigenlijk wel zo goed uit,’ zei Taven. ‘Ik denk er namelijk over om in de huizenverkoop te gaan.’

‘Pardon?’ zei Tiron verbaasd.

Taven knikte trots. ‘Het is een nieuwe gewoonte in Akonia om daar een tussenpersoon voor in te schakelen. Hij strijkt dan een deel van het verkoopbedrag op. Het schijnt erg goed te verdienen. En ik heb zoveel contacten dat ik de huizen snel weer kwijt ben.’

‘Juist ja,’ zei Tiron bedenkelijk.

‘Mijn Taven wordt een rijk man,’ zei Pernice.

Tiron knikte en bedacht dat het weer eens tijd was voor een van zijn vele reddingsacties voor het echtpaar. Ze hadden het zelf zelden door, maar hij had hen al uit vele hachelijke situaties gered. Ambitieuze beroepen die Taven op het oog had en die hij niet aankon, waren vaak op wonderbaarlijke wijze aan zijn neus voorbijgegaan door tussenkomst van Tiron. Taven en Pernice waren op hun best als ze arm maar vol dromen waren. Hij zou er altijd voor zorgen dat zij hun dromen konden behouden.

‘Heel leuk voor je, Taven. Wie heeft je op dat idee gebracht?’

‘Kipla, die ken je vast wel,’ vertelde Taven.

Tiron kreunde inwendig. Iedereen kende Kipla en Taven was de enige die hem vertrouwde. Er was werkelijk geen beroep te bedenken waar Kipla niet in had gezeten en hij scheen van alles verstand te hebben. Dat was misschien de reden dat hij zo’n beetje elke dag van betrekking veranderde waarbij hij heel wat boze gezichten achterliet. Tiron besloot, eenmaal in Na-Ran, Kipla te bezoeken voor Taven dat zou doen.

Terwijl het gesprek verzandde in koetjes en kalfjes gleed het schip naar de delta van de Nol. Afwezig tuurde Tiron even naar buiten. Elke meter bracht hem verder van Cyane, die eerst naar Varénia zou reizen. Hij zag niet hoe Pernice hem oplettend bekeek.

Langzaam draaide het schip de rivier op en slechts een uur later hadden ze Dwergenland verlaten en waren ze weer terug in Akonia.