Sérans villa stond in een enorme tuin en was opgetrokken uit wit steen. Tiron klopte op de deur en een zwijgende bediende bracht hem naar de koopman.
Séran zat net aan een overvloedig maal aan het hoofd van een lange tafel. Hij was alleen.
‘Tiron. Welkom. Ik hoorde al dat je in de stad was.’ Séran stond niet op, maar gebaarde hem om bij hem aan de tafel te komen zitten. ‘Eet wat mee. Er is genoeg zoals je ziet.’
De hele tafel stond vol met allerlei lekkernijen, gebraden wild en diverse groenten. Tiron kende het decadente leven van Séran maar hij zou er nooit aan wennen. Drie keer per dag liet de steenrijke man zijn hele tafel volladen met overvloedig voedsel. Hij at er maar een fractie van, maar het deed hem genoegen ernaar te kijken zodat het nog eens extra tot hem doordrong hoe rijk hij was.
Tiron ging zitten en keek afwachtend naar zijn gastheer. Séran was een gezette man met een kaal hoofd. Om zijn fijne mond lag een grijs ringbaardje dat hem een bepaald gedistingeerd aanzien gaf. Hij had heldere blauwe ogen en een scherpe neus. Om zijn hals droeg hij een aantal gouden kettingen en aan elk van zijn vingers schitterde een ring. Hoewel het totale beeld nogal massief was, wist Tiron dat Séran heel sterk en lenig was. Indien nodig was hij tot verbluffende acties in staat.
Séran schepte hem het een en ander op.
Tiron ontdekte dat hij trek had en hij begon met smaak te eten.
‘Je reist weer met die Taven mee, begreep ik,’ informeerde Séran.
Hij knikte. Hoewel Taven en Pernice niet het slagmensen was waar Séran graag mee omging, oordeelde hij niet over hen. Séran wist wanneer hij zijn mond moest houden; daarom wist hij ook zoveel.
‘Ik ben op weg naar Elfenland,’ zei Tiron. Hij prikte in het eten. Hij wilde voorzichtig te werk gaan. Hij kende Séran goed genoeg om te weten dat hij op de hoogte was van alles wat zich de laatste tijd had afgespeeld. Wat hij echter niet wist was aan welke kant de koopman zich had geschaard. Hij wist van hem dat hij zich niet liet verleiden door degene die hem het meeste geld aanbood, maar Séran was wel heel trouw aan zijn klanten waarvan een aantal goede vrienden van hem waren.
‘Jij gaat voor Meroboth kijken aan welke kant Orion staat.’ Séran maakte met deze uitspraak een einde aan elke vorm van voorzichtigheid.
Tiron wist dat het geen zin had om dit te ontkennen. ‘En aan welke kant staat Orion precies, Séran?’ vroeg hij.
‘Dat is een goede vraag,’ zei Séran serieus. Hij legde zijn vork neer en depte zijn mond met een servet. Toen leunde hij achterover en keek hem ernstig aan. ‘Ik weet dat jij je afvraagt welke partij ik heb gekozen, maar ik zegje dit, Tiron: ik kies geen partij, want dat is slecht voor mijn handel. Welke kant ik ook zou kiezen, ik zou de helft van mijn klanten verliezen. Dus ik blijf neutraal. Dat levert me nogal eens bruikbare informatie op.’
‘Ik hoop voor je dat je je neutraliteit kunt volhouden. Ik denk dat er een dag komt dat iedereen voor een keuze gesteld wordt,’ zei Tiron.
Séran haalde zijn schouders op. ‘Misschien. Misschien ook niet.’
‘En wat doe je met die zogenaamde bruikbare informatie?’ vroeg Tiron.
Séran glimlachte. Die lach kwam hem onaangenaam voor. ‘Die vertel ik aan iedereen die me daarnaar vraagt,’ zei hij zacht maar duidelijk.
De waarheid drong snel tot Tiron door. Walgend keek hij de steenrijke koopman aan. ‘Je bent een dubbelspion.’
‘Noem het wat je wilt. Iedereen doet het zijne om te overleven,’ vond Séran.
‘Dus Adanar weet binnenkort dat ik jou een bezoek heb gebracht.’
‘Maar jij weet het ook als Adanar mij een bezoek brengt.’ Séran grijnsde.
Tiron schudde zijn hoofd. ‘Niet alleen speel je met je eigen leven maar ook met dat van anderen.’
‘Zolang ik waardevolle informatie heb, zal niemand mij wat doen,’ zei Séran.
‘Weet Orion dit?’ vroeg Tiron.
‘Orion is niet meer dezelfde sinds zijn twee zonen naar Tronador zijn overgelopen. Hij was ooit een daadkrachtig man. Nu lijkt hij niet te weten wat hij moet doen,’ antwoordde Séran ontwijkend.
‘Hij weet het dus niet.’
‘Luister, Tiron. Orion wordt verscheurd door Fodan en Gir enerzijds en zijn oudste zoon Dinang anderzijds. Dinang heeft onlangs openlijk verklaard zijn broers niet te steunen en dus voor Meroboth te kiezen,’ vertelde Séran. ‘Dinang heeft veel aanhangers in Elfenland, maar Fodan en Gir helaas ook. Het land staat op de rand van een burgeroorlog.’
Tiron kreunde. De situatie bij de elfen was nog slechter dan hij dacht.
‘Ik denk niet dat Meroboth op de hulp van zijn oude vriend moet rekenen,’ zei Séran.
Tiron leunde achterover en keek nietsziend naar de met schilderijen behangen muren om zich heen. Meroboth hechtte grote waarde aan de steun van de elfen. Ze hadden hem veel geleerd en hij had jaren bij hen doorgebracht.
Als de elfen naar Tronador waren overgelopen, waren ze een van hun belangrijkste bondgenoten kwijt.
Tiron besefte dat hij niet Orion moest opzoeken maar diens zoon Dinang. Zijn steun was van levensbelang. Het overhalen van de elfenkoning zelf kon Tiron beter aan Meroboth overlaten, want zelf had hij geen enkele invloed op deze man.
Het leek wel alsof Séran zijn gedachten raadde. ‘Het komt toevallig zo uit dat ik een lading ijzer naar Dinang moet brengen,’ zei hij.
‘Toevallig ja,’ zei Tiron.
‘Je hebt niets te verliezen, Tiron. Ik kan zonder jou naar Dinang reizen of met jou. Voor mij maakt het niet zoveel uit en uiteindelijk weet ik nu toch al wat je van plan bent.’
Tiron onderdrukte een hatelijke opmerking. Séran had gelijk: hij kon zichzelf veel moeite besparen door hem mee te nemen. Hij wist waarschijnlijk waar Dinang was. Hij moest het risico maar nemen.
‘Denk je dat die Taven bereid is mij aan boord te nemen? Tegen een redelijke prijs uiteraard,’ informeerde Séran.
‘Dat zal geen probleem zijn,’ wist Tiron. Taven deed alles voor hem en hij deed het zonder vragen te stellen.
‘Mooi.’ Séran knikte tevreden. ‘Dan zie ik jullie vanavond in de haven.’
Tiron stond zonder een woord te zeggen op en liep naar buiten. Hij minachtte Séran om zijn houding, maar hij was van deze man afhankelijk. Het zou hem alleen te veel tijd kosten om Dinang te vinden.
Hij liep rechtstreeks terug naar het schip. Taven en Pernice waren er al. Taven had een teleurgestelde blik in zijn ogen.
‘Heb je Kipla ontmoet?’ vroeg Tiron.
Taven schudde zijn hoofd. ‘Hij is niet op komen dagen. Ik heb heel lang gewacht.’
Tiron had toch wel even te doen met zijn oude vriend. Hij vertelde hem vlug van de mogelijkheid Séran Tonoran en zijn handelswaar mee te nemen. Taven had uiteraard wel van de steenrijke koopman gehoord en Tiron moedigde hem aan een behoorlijk hoog bedrag te vragen voor de overtocht.
Taven knapte aanzienlijk op van dit nieuwtje en geestdriftig begon hij ruimte te maken voor het ijzer van Séran. Toen hij aan het eind van de middag daarmee klaar was, verscheen de koopman op de kade met achter zich aan een aantal wagens vol met ijzer. Hij en Taven kwamen al snel een prijs overeen. Séran deed niet moeilijk en Tiron vermoedde dat hij aan zijn handeltje met Dinang flink wat verdiende. Hij besefte maar al te goed dat dit ijzer omgesmeed zou worden tot zwaarden. Séran wist dat ongetwijfeld ook en dat maakte zijn rol alleen maar dubieuzer.
Pernice voelde zich duidelijk opgelaten toen de koopman aan boord kwam. Het hele uiterlijk van Séran straalde uit dat hij geld als water had en plotseling vond Pernice, die altijd tevreden was, haar huis niet goed genoeg. Ze had geen logeervertrek dat bij de stijl van Séran paste.
Maar Séran was een man die kon doen alsof hij zich overal thuis voelde. Zelfverzekerd liep hij over het dek naar het huisje en voor hij goed en wel binnen was, begon hij haar al te prijzen over de huiselijkheid en de gezelligheid van de woning. ‘Dit is toch wel heel anders dan mijn kille villa. Je kunt wel zien dat hier een vrouw regeert. Ik kijk nu al uit naar uw kookkunst.’