Eenhoorns waren nu de gangbare rijdieren voor elfen maar helemaal tam werden ze nooit. In de zwarte ogen van de dierenplag de waanzin van een getergd beest. Deze machtige en edele wezens waren niet voorbestemd als lastdier. Altijd zouden ze naar hun vrijheid blijven verlangen en ze zouden elke kans op ontsnapping aangrijpen.
De dieren trokken onrustig aan de wagens. Ze luisterden slecht naar hun meesters en ze werden nogal eens met een zweep bewerkt. Drie van de vijf elfen laadden zwijgend het ijzer in de wagens terwijl de andere twee met een hoop geschreeuw de eenhoorns in bedwang probeerden te houden.
Séran deed geen moeite hen te helpen. Hij stond aan de reling met zijn rug naar het tafereel en keek uit over het blauwe water.
Tiron nam afscheid van Taven en Pernice. Hij wist dat hij zijn vrienden lang niet meer zou zien, maar gelukkig beseften zij dat niet. Taven nam hem in een hartelijke omhelzing en Pernice stopte hem gauw nog wat eten toe. Ook voor Séran had ze een pakketje gemaakt dat hij met een dankbare knik aannam.
Het ijzer was inmiddels overgeladen en Tiron haalde zijn paard uit de stal. Samen met Séran verliet hij het schip.
Taven maakte de touwen los en het opvallende bouwsel maakte zich los van de kade. Taven en Pernice zwaaiden naar de twee mannen terwijl ze langzaam het meer op dreven.
Séran stond naast Tiron op de kade. ‘Warme, hartelijke mensen. Ik begrijp waarom je hen niet bij deze situatie wilde betrekken.’
Tiron zweeg. Hij had het daar nooit met Séran over gehad, maar hij wist dat de koopman erg scherpzinnig was.
Taven en Pernice waren nu nog maar stipjes op het water.
‘Laten we maar gaan,’ stelde Séran voor.
Tiron draaide zich om en liep zonder de koopman een blik waardig te keuren naar de wachtende elfen. De elfen bleken al vaker met Séran gewerkt te hebben. De leider van het stel, een oudere elf met de naam Nio, nodigde hem uit naast hem op de bok te komen zitten. De zoon van Nio heette Pendaro en dan waren er nog Lumer, Sintin en Ban.
Elfen waren van nature bleek en slank en ze hadden allemaal blauwe ogen behalve zij die geen volbloed elf waren. Nio’s blonde haar was kort en vertoonde hier en daar een witte streng. De vier jongelingen droegen hun lange blonde haar in een staart op de rug. Voor elfen waren ze vrij gespierd, maar hun gezichten waren nog steeds spits en hun ogen bijna onnatuurlijk groot. Alle vijf de elfen waren gekleed in sobere en vale kleding.
Nio slaakte een kreet en het gezelschap ging op weg. Ze reden langs de bar, tussen de verschillende pakhuizen door. Aan zijn linkerhand zag Tiron de Tider stromen. Hij wist dat ze de rivier al snel zouden verlaten om naar het oosten af te buigen. Ze zouden een spoor volgen dat heel eenvoudig Elfenpad heette omdat het rechtstreeks door de bergen naar Elfenland liep.
Tiron reed naast Sintin, die bijzonder veel moeite had zijn eenhoorn in bedwang te houden. Tiron greep het dier vastbesloten bij zijn bit en leidde het het smalle pad op. Sintin keek hem dankbaar aan en begon een gesprek over koetjes en kalfjes. Hij luisterde maar half. Hij was meer geïnteresseerd in de conversatie tussen Séran en Nio. Maar de op het oog spontane hartelijkheid van Nio bleek niet zo diepgaand. Hij bleef oppervlakkig en hij gaf korte en nietszeggende antwoorden op vragen over Dinang en Orion. Tiron kon hieruit alleen maar concluderen dat Nio de koopman niet vertrouwde.
Het probleem was echter dat de vijf elfen hem ook niet vertrouwden. Sintin had het alleen maar over de omgeving en negeerde vakkundig Tirons voorzichtige vragen over hun verblijfplaats. Pendaro, Lumer en Ban deden niet eens moeite een gesprek te beginnen.
De stoet begaf zich langzaam door de bergen. Toen de avond viel kwamen ze bij een klein plateau dat net groot genoeg was om hun kamp op te slaan. Pendaro en Ban maakten een kampvuur terwijl de anderen de eenhoorns verzorgden. Tiron hielp Pendaro met het zoeken naar hout. Ze vonden een eind verder op het pad wat dode struiken. Pendaro haalde een mes te voorschijn en begon de takken af te snijden. Pendaro was net als de anderen blond en struis. Zijn grote blauwe ogen keken eerlijk en intelligent de wereld in. Zijn lange, slanke handen kweten zich ervaren van hun taak.
‘Werkje al lang voor Dinang?’ informeerde Tiron terwijl hij een tak afbrak.
‘Al enige tijd,’ zei Pendaro.
Tiron keek even naar de elf, die ingespannen bezig was en niet op hem lette. Instinctief voelde hij echter dat Pendaro op zijn hoede was. Hij realiseerde zich dat hij nooit bij Dinang kwam als hij het vertrouwen van deze elfen niet zou winnen. Hij kende de mentaliteit van de elfen goed omdat hij vaak met Meroboth bij hen had vertoefd. De meeste elfen kenden hem in ieder geval in naam als metgezel van de magiër, maar dat gaf hem bij Dinang blijkbaar weinig krediet.
Tiron besloot open kaart met Pendaro te spelen. ‘Dat ik meereis met Séran wil nog niet zeggen dat ik het eens ben met zijn manier van handelen.’
Pendaro keek verrast op door deze uitspraak. Hij zei echter niets. Zijn blauwe ogen boorden zich in die van Tiron.
‘Séran heeft contacten met Adanar, dus houd hem uit de buurt van Dinang. Wat je met mij doet moeten jullie zelf beslissen maar ik sta nog steeds aan Meroboths kant.’ Tiron knikte Pendaro toe en pakte zijn bundeltje hout op.
Pendaro zei nog steeds niets.
Zwijgend liepen Tiron en Pendaro terug naar het plateau. Pendaro maakte met Ban het vuur aan en algauw leunde iedereen tevreden achterover tegen de rotswand. Nio was de enige die moeite deed een gesprek gaande te houden met Tiron en Séran.
Het moest de koopman wel opvallen, bedacht Tiron. Hij keek eens naar het gezette postuur van de man.
Die glimlachte hem toe en keek naar de elfen, die zich terugtrokken achter het vuur. ‘Ze vertrouwen me niet. Dat weet ik heus wel,’ zei hij.
‘Daar heb je het zelf naar gemaakt,’ meende Tiron.
Séran haalde onverschillig zijn schouders op. ‘Ik ben er niet opuit om geliefd te zijn. Ik wil dit alles zo comfortabel mogelijk overleven.’
Tiron schudde ongelovig zijn hoofd. ‘Je bent een schoft, Séran.’
Séran lachte heimelijk. ‘Beter een levende schoft dan een dode held, Tiron.’
Tiron besloot dat het gesprek ten einde was en keek door de vlammen naar de elfen.
Pendaro keek hem aan. De gloed van het vuur weerspiegelde in zijn ogen. Toen wendde hij zich weer tot Nio en de anderen.
Tiron ging op de harde grond liggen en besloot wat te gaan slapen. Naast hem deed Séran hetzelfde.
Tiron wist niet hoelang hij geslapen had toen een zachte por hem wekte. Verschrikt keek hij op en ontdekte dat Pendaro over hem gebogen stond. ‘We vertrekken. Je bent welkom om met ons mee te gaan.’
Hij knikte opgelucht. De beslissing van de elfen was gunstig uitgevallen. Ze zouden hem bij Dinang brengen. Voorzichtig, om Séran niet wakker te maken, stond hij op en liep naar zijn schimmel.
Pendaro legde zachtjes een zakje naast Séran neer en liep toen vlug naar de voorste wagen. Langzaam zette de kleine karavaan zich in beweging. Zo stil mogelijk verlieten ze het plateau en verdwenen algauw om de bocht.
Niemand zag dat Séran overeind was gekomen en hen nakeek. Toen ging hij weer liggen en wachtte tot er een nieuwe dag aanbrak.
Zestien
Nio leidde de groep, gezeten boven op zijn wagen waarop hij een klein lantaarntje had aangebracht. De elfen waren nog steeds weinig spraakzaam, maar iedereen had dan ook zijn volledige aandacht nodig om zich door het duister een weg te banen over het pad.