Cyane was verbaasd toen haar vader haar de volgende ochtend bij zich liet roepen. Ze was zo langzamerhand gewend haar eigen gang te gaan. Opgewekt huppelde ze de studeerkamer van haar vader binnen. Straks zou ze gaan rijden met Tiron en daar verheugde ze zich nu al op. Buiten adem stond ze voor het grote houten bureau van haar vader. Haar blauwe ogen keken hem recht aan en meteen zag ze de afkeurende blik in zijn ogen.
‘Kijk nu toch eens hoe je eruitziet,’ mopperde graaf Osborn bij de aanblik van zijn dochter. Haar lange blonde haren waren slordig gevlochten en ze droeg haar besmeurde, bruine rijpak. ‘Wat moet graaf Thorvald daar wel niet van denken?’
‘Dat kan me niet schelen,’ zei ze opstandig. Ze gruwde van de altijd dronken, dikke graaf Thorvald.
‘Zo’n toon kun je als gravin niet aanslaan,’ zei haar vader.
Nukkig haalde ze haar schouders op.
‘Het wordt tijd dat je manieren gaat leren,’ besloot graaf Osborn. ‘En ik heb iemand gevonden die jou dat gaat bijbrengen.’ Zijn hand greep naar het zilveren belletje dat op zijn bureau stond. Hij rinkelde kort en krachtig. Onmiddellijk verscheen er een bediende in de deuropening. ‘Haal jonkvrouw Gondolin,’ gebood de graaf.
De bediende spoedde zich weg en Cyane wachtte in een gespannen stilte. Een angstige onrust bekroop haar. Betekende dit dat ze niet mocht gaan rijden? Dat ze Tiron niet mocht zien? Ze slikte moeilijk. Toen hoorde ze een zacht geruis achter zich. Ze draaide zich om en staarde verbaasd naar de vrouw die tegenover haar stond.
Ze was mooi, merkte Cyane op. Ze had lange, kastanjebruine haren die ze netjes had opgestoken, haar ogen waren zo bruin als die van een ree en ze had een knap maar bleek gezicht met een fijne neus en rode lippen. Ze was een statige, slanke verschijning en Cyane was diep onder de indruk van haar.
‘Dit is Gondolin,’ zei haar vader.
De vrouw deed een stap in haar richting. ‘Jij moet Cyane zijn,’ zei Gondolin. Ze had een zachte, beschaafde stem.
Cyane knikte.
Gondolin liep langzaam om haar heen. Haar diepblauwe gewaad golfde om haar lichaam. Cyane voelde zich net een paard dat gekeurd werd. Tiron liep op dezelfde manier om een nieuw paard heen, zijn donkere ogen namen elk detail in zich op. Vreemd dat ze nu op dit ogenblik aan hem moest denken.
‘Ik zie dat we nog veel werk moeten verrichten,’ concludeerde Gondolin.
Cyane wipte nerveus van de ene voet op de andere. ‘Ja, maar ik moet nu gaan,’ zei ze.
Gondolin keek haar verbaasd aan. ‘Waarheen?’
‘Ik ga rijden met Tiron,’ zei ze.
Gondolin glimlachte. Het was een oprechte, warme lach, maar het gaf haar toch de kriebels.
‘Mijn lieve kind,’ begon Gondolin. ‘Echte jonkvrouwen rijden geen paard.’
Cyane beet op haar lip. ‘Ik ben geen jonkvrouw en ik ga niet met graaf Thorvald trouwen,’ zei ze boos.
Gondolin lachte zacht. ‘Cyane, hij is een fantastische partij. Heb je er enig idee van hoe groot zijn landerijen zijn?’
‘Dan trouw jij toch met hem,’ beet ze haar toe.
Gondolin verblikte noch verbloosde.
‘Cyane!’ bulderde haarvader.
‘Het is goed, graaf Osborn,’ zei Gondolin sussend. ‘Die brutaliteit zal ze snel afleren. Daar zorg ik hoogstpersoonlijk voor.’
Cyane rilde bij de blik van verstandhouding die Gondolin met haar vader wisselde. Langzaam drong het besef tot haar door dat haar leven drastisch zou veranderen of ze dat nu wilde of niet. Gondolin legde een hand op haar schouder en leidde haar zo de kamer uit.
Die middag en vele middagen daarna wachtte Tiron tevergeefs op Cyane.
Gondolin had een druk programma voor Cyane samengesteld. Ze moest leren borduren en naaien. Ze moest leren hoe ze zich aan tafel moest gedragen, hoe ze haar bestek moest vasthouden en hoe ze zich moest kleden en opmaken. Ze had nooit geweten dat je je haar op zoveel manieren kon dragen. Elke dag werd ze voor haar gevoel uren voor een spiegel gezet zodat een dienstmeisje op aanwijzing van Gondolin haar haar kon kappen. Ze hield helemaal niet van dat gefriemel aan haar hoofd, maar Gondolin was er helemaal weg van.
Ze kwam niet meer buiten, want jonkvrouwen moesten een bleke huid hebben. Dat was een teken van welstand. Het gaf aan dat je niet op het land hoefde te werken om de kost te verdienen. Gondolin zei het niet met zoveel woorden maar ze wist het altijd zo te brengen dat het net was alsof het een grote schande was om op het land te werken. Ook andere volken waren taboe, zoals elfen, dwergen en tovenaars; vooral tovenaars. Gondolin had een bloedhekel aan tovenaars.
Dag en nacht stond Cyane onder invloed van Gondolin en haar ideeën. In het begin was ze opstandig en boos maar haar verzet stuitte steevast op een muur van koele beminnelijkheid. Gondolin had een sterke persoonlijkheid en vastomlijnde denkbeelden over bepaalde zaken, die ze met liefde op haar pupil wilde overbrengen.
Op haar manier hield Gondolin oprecht van Cyane. Cyane hield, meestal, ook wel van Gondolin. Ze kon een heel warme en liefdevolle vrouw zijn maar ze kon ook omslaan als een blad aan een boom en kil en ijzig worden als haar iets niet zinde. Cyane leerde snel die blik te voorkomen door te doen wat Gondolin wilde. Haar verzet ebde langzaam weg tot ze net zo rustig, kalm en bedachtzaam was als ze geacht werd te zijn.
En zo werd haar wereldje steeds kleiner. Ze bracht haar dagen door zittend voor een venster, terwijl ze aan een werkje borduurde dat nooit afwas.
In het begin keek Cyane nog verlangend naar buiten en dacht aan Tiron en Horizon en hun ritjes, maar naarmate Gondolin meer invloed kreeg in haar leven nam dat verlangen af. Uiteindelijk was ze er zelf van overtuigd dat het een jonkvrouw niet paste om op een paard over de landerijen te rijden. Ze veranderde langzaam in de persoon die Gondolin en haar ouders beoogden. Maar diep in haar knaagde er iets. Het was iets onbestemds. Ze probeerde het gevoel te vergeten en concentreerde zich op haar toekomst.
Vanuit zijn toren hield Meroboth zijn pupil nauwkeurig in de gaten. Toen duidelijk was geworden dat Cyane niet meer zou komen om met hem te gaan rijden, had Tiron het kasteel verlaten met de belofte terug te komen als Meroboth dat nodig vond. Voor zijn vertrek had hij Meroboth een glanzend nieuw zadel overhandigd. Hij had het zelf gemaakt en het wapen van Cyane, toevalligerwijs een zwaard hoewel Meroboth bleef volhouden dat het geen toeval was, was erin gegraveerd.
‘Als ze volwassen wordt, mag je dit aan haar geven,’ had Tiron gezegd.
Meroboth had de pijn in zijn ogen gezien en had voor het eerst begrepen wat Tiron voor Cyane voelde. De magiër had zijn vriend sindsdien niet meer gezien.
De jaren verstreken en voor Meroboth waren het lange jaren. Zijn enige gezelschap was Sindra en die verkeerde meestal in een verschrikkelijk humeur omdat Gondolin allergisch was voor katten.
Maar Meroboth wist dat het beslissende ogenblik nabij was en dus wachtte hij rustig af, zittend in zijn toren.
Vier
Cyane zat voor het raam te borduren; het was haar vierhonderd drieënnegentigste werkje. Ze was er in de afgelopen jaren erg bedreven in geworden, maar plezier gaf het haar nooit. Ze kon zich eigenlijk niet meer herinneren wanneer ze voor het laatst plezier had gehad. Ze zuchtte. Ja, dat kon ze wel. Haar ritjes met Tiron, de stalknecht. Hun gesprekken, zijn plagende groene ogen. Horizon.
Ze beet op haar lip. Ze was bijna volwassen naar akonese maatstaven. Het had geen zin zich te verdrinken in sentimentele kinderliefdes. Tiron had haar vast een onmogelijk wicht gevonden en dat was ze ook geweest. Hij zou haar al lang vergeten zijn.
Boos stak ze de naald in het doekje en deze belandde prompt in haar vinger. Ze uitte een woord dat Gondolin niet zou kunnen waarderen.
Volgende week zou ze zestien jaar worden en haar ouders hadden gezegd dat haar leven nu voorgoed zou veranderen. Op haar verjaardag zou ze trouwen met graaf Thorvald.
Cyane was een mooie vrouw geworden. Ze had lange blonde haren, opvallende blauwe ogen en een fijn gezichtje. Haar japonnen vielen altijd elegant om haar slanke middel. Ze zag eruit alsof de zachtste windvlaag haar omver kon werpen, maar mensen die haar beter kenden wisten wel beter. Ze legde haar borduurwerkje neer en sloeg kouwelijk haar armen om zich heen. Niemand kende haar echt. Gondolin, die dag en nacht in haar nabijheid was, kende alleen het beeld dat Cyane haar voorhield en dat Gondolin graag zag. Het beeld van de rustige en beheerste jonkvrouw. Gondolin wist niet dat het kind Cyane nooit helemaal was verdwenen.