Ook graaf Thorvald, haar aanstaande echtgenoot, kende haar niet. Ze had hem een paar keer ontmoet. Ze vond hem een vreselijke man. Hij was ruw en onbeheerst. Hij at en dronk meer dan goed voor hem was. Ze zag haar verdere leven glashelder voor zich. Als vrouw zou ze zijn ondergeschikte zijn. Ze zou alleen maar goed genoeg zijn om wettelijke kinderen te baren en dan vooral zonen, veel zonen, want dochters deden er niet toe. Tenminste, dat zei Gondolin altijd. Zo zat de wereld in elkaar en daar moest zij zich naar schikken. Maar het knaagde aan haar.
Met een plotseling wild gebaar gooide Cyane haar borduurwerk op de grond. Ze stond op en liep de kamer uit. Ze had te veel energie om de hele dag maar voor dat raam te zitten. Ze tuurde de gangen in. Er was niemand te zien. Gelukkig. Gondolin had vast willen weten waarom ze haar kamer had verlaten.
Ze sloop de gang door. Ze had opeens de oncontroleerbare behoefte het bewoonde deel van het kasteel te verlaten en ergens heen te gaan waar niet op haar werd gelet. Slechts in een klein deel van het enorme bouwwerk woonden mensen. De rest stond er puur om hun status te verhogen.
Cyane had een lichte, bijna luipaardachtige tred. Gondolin had een hekel aan haar manier van lopen. Volgens haar liepen alleen mensen zo die iets te verbergen hadden, zoals dieven en moordenaars. Hoe ouder ze werd, hoe meer ze vond dat Gondolin een vreemde kijk op de wereld had. Gondolin zag in de wereld allerlei groepen mensen die op een bepaalde manier tot elkaar in verhouding stonden. De groep waar Cyane volgens haar toe behoorde, stond bovenaan. Iedereen uit een lagere groep werd geacht tegen haar op te kijken en haar te eren. Cyane op haar beurt mocht zelfs nog geen woord met hen wisselen. Dat druiste in tegen haar gevoel. Zij vond iedereen even interessant. Maar ze had geleerd zich naar Gondolin te schikken. Zij wist hoe het moest.
Maar toch…
Cyane opende geluidloos een deur en liep een donkere gang in. Ze was nu in het onbewoonde gedeelte van het kasteel. Ze haalde diep adem. Even was ze vrij.
De gang strekte zich voor haar uit. Ze keek even om en zette het toen op een lopen. Haar donkerrode jurk waaide achter haar aan. Wat was het lang geleden dat ze had gerend. Gondolin zou flauwvallen als ze dit zag.
Ze rende een bocht om en liep in hetzelfde tempo door nog een gang. Aan het eind stond ze hijgend stil. Dit voelde wel heel erg goed, vond ze. Ze keek om zich heen. In dit gedeelte van het kasteel was ze nog nooit geweest. Het was er schemerig en ze kon de deuren slecht onderscheiden. Ze opende een van de deuren en zag dat er een trap naar boven liep. Die kwam vast uit in een van de torens. Ze begon aan de klim naar boven. Ze had zin om van het uitzicht te genieten. Zonder borduurwerkje.
Na vele bochten hield de trap onverwachts op voor een gesloten deur. Cyane wilde hem openen maar hij zat op slot. Dat was vreemd, geen enkele deur zat ooit op slot in het kasteel. Ze morrelde wat aan de hendel.
‘Ja, ja, ik kom al,’ klonk er plotseling een stem achter de deur.
Ze schrok zo dat ze bijna achterover viel, de trap af.
De deur werd geopend en voor haar stond een oude man. Hij was lang en slank, had een witte baard, een scherpe neus en twinkelende groene ogen. Hij was gekleed in een lang, groen gewaad. Om zijn hals droeg hij een opvallende gouden ketting met een stralende groene diamant. Aangezien juwelen een van de weinige dingen waren waarin Cyane zich wel had mogen verdiepen, zag ze in één oogopslag dat deze diamant van onschatbare waarde was.
‘Ah, Cyane,’ zei de man tot haar stomme verbazing. ‘Daar ben je dan. Kom binnen.’
Ze herinnerde zich plotseling iets wat Gondolin had verteld over enge, gevaarlijke mannen in lange gewaden. Mannen bij wie je beter ver uit de buurt kon blijven. Het leed geen twijfel. Dit was een tovenaar. Volgens Gondolin het laagste soort mensen dat op deze wereld rondkroop.
Ze bleef stokstijf staan.
De ogen van de tovenaar begonnen geamuseerd te schitteren. ‘Hmm, laat eens kijken,’ zei hij alsof hij diep nadacht. ‘Wat heeft ze gezegd? Dat ik het niet waard ben om in het, stof te kruipen, dat ik onbetrouwbaar ben, dat ik lieg en bedrieg?’
Cyane zei niets. Inderdaad waren dat omschrijvingen die Gondolin graag mocht gebruiken voor tovenaars.
‘Ach ja, ik geloof dat dat ook wel op mij van toepassing is,’ zei de man laconiek. ‘Ik ben Meroboth.’
Naast Meroboth verscheen een zwarte kat.
Cyanes ogen werden groot. ‘Sindra!’ juichte ze. Ze zakte door haar knieën en pakte de kat op. Sindra begon tevreden te spinnen.
Meroboth glimlachte. ‘Nou, zij is plotseling in een beter humeur dan ik in jaren heb meegemaakt.’
Cyane aaide Sindra zachtjes over haar kop. ‘Gondolin vond het niet goed dat ik in de buurt van dieren kwam. Volgens haar zitten ze onder de vlooien,’ zei ze spontaan, even vergetend dat ze hier wel met zo’n vreemde tovenaar van doen had.
‘Ja, ja, die Gondolin is een buitengewoon wijze vrouw,’ zei Meroboth. Iets in zijn toon deed haar opkijken, maar aan zijn uitgestreken gezicht kon ze niets merken.
‘Volgende week word je zestien, nietwaar?’ informeerde Meroboth.
Ze knikte verbaasd.
‘Ik heb een cadeau voor je,’ zei Meroboth. ‘Wil je nu alsjeblieft binnenkomen?’
Cyane keek naar Sindra die haar trouwhartig aankeek. Ze kroelde de kat over haar kop. Sindra was altijd bij haar geweest en ze had altijd op haar kat vertrouwd. Als Sindra iemand niet mocht, dan mocht zij hem ook niet. Sindra leek geen problemen te hebben met Meroboth, ook al was hij een tovenaar. Bovendien had Cyane niets te verliezen en ze wilde eigenlijk weieens weten of Gondolin gelijk had. Haar gevoel voor avontuur kwam na lange tijd weer boven en ze vond het een prettig gevoel. Ze knikte en stapte de kamer binnen.
Met grote ogen keek ze onbeschaamd rond, waarbij ze alle manieren vergat die Gondolin haar zo zorgvuldig had aangeleerd. De torenkamer was eenvoudig ingericht met wat houten meubels. Dat was vreemd, want Gondolin had altijd gezegd dat tovenaars graag een overdreven vertoon aan rijkdom mochten laten zien. Aan elke vinger een ring, van die rode fluwelen gordijnen overal en vooral veel goud. Het enige goud was de ketting om Meroboths hals met die vreemde diamant.
‘Bent u niet rijk?’ informeerde ze. Ze besefte te laat dat dat eigenlijk nogal een onbeleefde vraag was.
Meroboth keek haar verbaasd aan. ‘Ik? Welnee, kind. Het fortuin van mijn familie is allemaal bij mijn broer terechtgekomen, geloof ik.’
‘Heeft u een broer?’ vroeg Cyane beleefd maar ongeïnteresseerd.
‘Twee eigenlijk,’ vertelde Meroboth. ‘Ik ben er een van een drieling.’
‘O,’ zei ze afwezig. Ze keek nieuwsgierig rond naar dingen die volgens Gondolin altijd bij een tovenaar hoorden zoals een magische staf en een glazen bol.
Meroboth glimlachte heimelijk toen hij naar het meisje keek. ‘Ja,’ ging hij opgewekt verder, ‘mijn broers zijn ook tovenaars en wij zijn belust op de macht over Akonia en daarom plannen we binnenkort een magische staatsgreep.’
‘Het is toch niet waar?’ zei Cyane. Ze keek in de glazen wand die de deur van een kast vormde. Ze zag alleen maar zichzelf en niet een of ander vreemd wezen.
‘En dan branden we alle kastelen plat, te beginnen met dit kasteel,’ vertelde Meroboth opgewekt.
‘Interessant,’ zei ze.
‘Maar niet zo interessant als mijn kamer,’ zei Meroboth. ‘Wat zoek je precies?’
Cyane keek betrapt op. ‘Nou eh, u weet wel, een betoverde spiegel of zo.’ Ze kreeg een uitdagende blik in haar ogen. ‘Tenslotte kan iedereen wel zeggen dat hij tovenaar is.’