‘Maar waarom zouden ze naar mij luisteren?’ Vala schudde haar hoofd. Het voelde aan alsof het was volgepropt met watten.
‘En als we weten waar het vampierkamp zich bevindt, wat dan? Moeten we ze zelf aanvallen?’
‘Ook dat kunnen de Demonen ons misschien zeggen…’
De Thurl rende opeens weg. Vala zag dat Beedj stond te wenken. Hij had iets vast… Opeens begon hij dat ‘iets’ hevig door elkaar te schudden, waarna hij het van zich af wierp, terwijl hijzelf de andere kant op dook. Het bleek een lichaam te zijn; het vertoonde nog een paar stuiptrekkingen en bleef toen roerloos liggen. Beedj bleef nog even brullen.
Het was een levende vampier geweest.
‘Het spijt me, Thurl,’ riep Beedj. ‘Hij leefde nog. Alleen gewond, een pijl door de heup. Misschien kunnen we praten, dacht ik, of iets wijzer worden… maar… maar die geur!’
‘Rustig maar, Beedj. Kwam die geur plotseling op? Een soort verdediging tegen jouw aanval?’
‘Als een scheet, bedoel je? Iets dat je soms onder controle hebt, soms niet? Tja… Thurl, ik weet het niet precies.’
‘Ga verder met je patrouille.’
Beedj reageerde zich af door met zijn zwaard wild op het gras in te hakken. De Thurl liep door.
Vala had ondertussen nagedacht. ‘U moet een delegatie tussen de doden posteren,’ zei ze. ‘Een tent, een paar van uw mensen…’
‘Die we dan ’s morgens leeggezogen terugvinden!’
‘Nee, ik denk dat het vannacht en morgennacht veilig is. De vampiers hebben dit gebied leeg gejaagd en ze zullen hun eigen doden ruiken. Maar toch… zorg dat ze bewapend zijn en… eh… stuur mannen en vrouwen.’
‘Valavirgillin…’
Ik ken uw gebruiken, maar als de vampiers zingen kunnen uw mensen maar beter met elkaar paren.’ Kon ze dit eigenlijk wel zeggen? Ze zou dit in ieder geval nooit hardop hebben uitgesproken tegenover een andere Grasreus.
De Stier gromde, maar… ‘Ja. Trouwens, wat de Thurl niet heeft gezien is ook niet gebeurd. Dus.’ De Thurl wenkte Beedj. ‘Zal Vooruitblik Handelsmaatschappij zich bij ons voegen?’ vroeg hij Vala.
‘We moeten u steunen. Twee hulpbehoevende soorten spreken samen luider dan één.’ De Vooruitblik Handelsmaatschappij kon van de meeste problemen gewoon wegrijden, maar deze keer niet. Ze hadden het grootste deel van hun brandstof over handdoeken gesprenkeld.
‘Dan zijn we met drie soorten. De vorige nacht zijn veel Sprokkelaars gedood. Zij zullen met ons waken. Moeten we nog versterking zoeken? De vampiers zullen ook onder de Roden hebben gejaagd.’
‘Het proberen waard.’
Beedj was genaderd. De Thurl begon zo snel te praten dat Vala het niet kon volgen. Beedj sputterde tegen, maar gaf ten slotte toe.
‘We moeten overdag proberen te slapen,’ zei Vala. Haar lichaam schreeuwde om rust.
Iets sloot zich om haar pols. ‘Baas?’
Met een schok werd ze wakker. Haar zwakke gilletje was bedoeld geweest als een luide kreet. Ze liet zich opzij rollen en schoot overeind — maar het was slechts Kaywerbrimmis.
‘Baas, wat heb je de Stier allemaal verteld?’
Ze was nog steeds groggy. Ze had iets te drinken nodig en een bad of… dat gekletter, regende het? Een flits, een knal, dat moest donder zijn.
Ze had haar smerige kleren uitgetrokken voordat ze ging slapen. Ze gleed onder de dekens vandaan en stapte uit de container, de koele regen in. Kay zag haar vanuit de schutterscabine dansen in de plensbui.
Consequenties. Kooplieden paarden niet. Ze bedreven rishathra met de soorten die ze tegenkwamen, maar paren was iets heel anders. Je maakte een zakenpartner niet zwanger, je deed niet mee aan seksuele dominantiespelletjes, en je werd niet verliefd.
Maar aan het einde van de bewoonde wereld, onder vreemde humanoïden, kon je elkaar ook niet vermijden.
Ze wenkte hem en riep: ‘Kom je ook lekker wassen! Hoe laat is het?’
‘Al bijna avond. We hebben lang geslapen.’ Kay begon met een zekere opluchting zijn kleren uit te trekken. Ik dacht dat we alle tijd nodig hadden om ons tegen de vampiers te wapenen.’
‘Dat komt nog. Hoe is het met Barok?’
‘Geen idee.’
Ze dronken samen, wasten elkaar, droogden elkaar af, en voelden zich gerustgesteld: de paringsdrang bleek onderdrukt te kunnen worden.
Het hield op met regenen. Je zag de wind de laatste vlagen boven het stoppelveld wegjagen. Hier en daar waren in het woelige, opengebroken wolkendek stroken van een azuurblauwe hemel te zien en opeens ook een smalle verticale streep van blauwwitte spikkels.
Vala’s mond viel open. Ze had de Boog al in geen vier rotaties gezien.
In de vage gloed van het Booglicht zag ze patronen op het stoppelveld. Een halve cirkel van bleke rechthoekjes. En in het brandpunt van de boog was een tent opgericht. Grasreuzen liepen af en aan, geholpen door een handvol veel kleinere humanoïden. Op de rechthoeken lagen… lakens? Ze stalden de lijken uit.
‘Heb jij gezegd dat ze dit moesten doen?’
‘Nee. Maar het is geen slecht idee,’ zei Vala.
In Anthrantillins verlaten kruiser troffen ze Barok aan met een vrouw die twee keer zo groot was als hij. Hij zag er voor zijn doen buitengewoon mak uit, maar hij glimlachte. ‘Wemb, dit zijn mijn partners Valavirgillin en Kaywerbrimmis. Lui, dit is Wemb.’
Ik zou hebben gedacht…’ begon Kay.
Baroks lachje klonk niet echt natuurlijk. ‘Ja, en je zou gelijk hebben gehad als je dacht dat we geslapen hebben.’
Wemb kwam ertussen. ‘Hier slapen, samen, beschermt ons beiden tegen de bedoelingen van anderen, tegen nog meer rishathra. Wij hebben geboft met elkaar.’
Wroetend in zijn uitgeputte geest had Barok een nieuwe gedachte opgevist. ‘Forn. Hebben jullie Foranayeedli nog gevonden?’
‘Ze is verdwenen,’ zei Vala.
Baroks lichaam huiverde, een onbeheersbaar beven. Zijn hand sloot zich om Vala’s pols. Ik riep naar beneden: laden! Geen reactie. Ze was weg. Ik ging naar buiten om haar te zoeken, om haar tegen te houden als ze op het zingen af zou gaan. Maar toen ik buiten kwam was mijn geest meteen uitgeschakeld. Ik stond aan de voet van de wal en de regen beukte me naar de grond. Iemand struikelde over me heen. Drukte me in de modder. Wemb. Wij… het woord rishathra is veel te zwak…’
Wemb nam hem bij de schouder en draaide hem naar zich toe. ‘We deelden liefde met elkaar, we paarden zelfs, maar we moeten het rishathra blijven noemen, Barok. Dat moeten we echt.’
‘… rukten elkaar de kleren van het lijf en vrijden en vrijden, maar net op het nippertje kwamen we weer een beetje tot ons verstand. Een halve cirkel van die bleke griezels probeerde ons in te sluiten. De regen moet een deel van hun geur hebben weggespoeld. Ik zag overal om ons heen kruisbogen liggen. De hele nacht door hebben wachtposten van de Grasreuzen de wal in de steek gelaten, en ze lieten de kruisbogen en alles wat ze bij zich hadden gewoon op de grond vallen…’
‘We hebben kruisbogen opgeraapt,’ onderbrak de Grasreuzin hem. Ik zag Makee dood op de grond liggen met een vampier in zijn armen. Ze waren samen doorboord door een pijl, en zijn pijlkoker lag naast hem. Die heb ik gepakt en leeggeschud. Daarna heb ik een stel pijlen naar Barok gegooid en de meest nabije vampier neergeschoten. En toen de volgende.’
‘Aanvankelijk kon ik de kruisboog niet spannen.’
‘En de volgende. Schreeuwde je daarom zo? We hebben er achteraf met geen woord meer over gesproken.’
‘Schreeuwen en spannen. Schreeuwen om kracht te verzamelen,’ zei Barok. ‘Jullie vervloekte bogen zijn niet gemaakt voor zwakke Machine-mensjes.’
‘Zijn jullie de hele nacht daar buiten geweest?’ vroeg Vala.