Vala realiseerde zich steeds beter dat geen andere Grasreus iets dergelijks kon zeggen. De stam afvallen was de Thurl afvallen. ‘We moeten jullie onze verdedigingmaatregelen laten zien,’ vervolgde de Thurl, ‘maar hebben jullie al gegeten? Moeten jullie je maaltijd bereiden bij daglicht?’
‘We eten ons vlees rauw. We houden van afwisseling. Grasreuzen eten geen vlees, maar geldt dat ook voor Sprokkelaars en Machine-mensen? Mogen we met jullie delen? Kom eens kijken wat we hebben meegebracht.’
Ze hadden vijf ingespannen trekdieren plus een kooi op de lastvloer. Het wezen in de kooi voelde hun blik en begon te brullen. Het was een beest dat zo groot was als een Grasreus, en een moordenaar, dat zag Vala meteen. ‘Wat is dat?’ vroeg ze. ‘Hakarrch,’ zei Tegger met zichtbare trots. ‘Een roofdier uit de Barrièreheuvels. De Tuin-mensen hebben er ons twee gestuurd voor de sport. Opgejaagd buiten zijn eigen terrein heeft het mannetje niettemin een van onze jagers gedood voordat we hem te pakken hadden.’
Het was opschepperij. Wij zijn machtige jagers. We krijgen mindere jagers te pakken en zullen ook wel eens afrekenen met die vampiers van jullie. ‘Perilack, zullen we dit vlees eens uitproberen?’ stelde Vala voor. ‘Niet vanavond, maar morgen tijdens onze enige maaltijd?’
‘Afgesproken,’ zei de Sprokkelaarster. ‘Warvia, vanavond zouden jullie een van de trekdieren kunnen slachten. Morgen en later willen wij graag optreden als gastheren. Wij zullen iedereen van voedsel voorzien tot de…’ De schaduwrand had een stukje van de zon afgesneden, maar het was nog steeds helder licht.’… tot de eters der doden het zich verwaardigen met ons te spreken. Jullie willen vast wel eens smerpvlees proeven.’
‘Wij danken jullie.’
Het vuur was nu het enige licht — niet genoeg om er een maaltijd bij klaar te maken, maar die hadden ze al achter de rug. Van de andere Roden was Anakrin hooki-Whanhurhur een oude man, gerimpeld, maar nog soepel van leden. Chaychind hooki-Karashk, ook een man, had overal grote littekens en was in een of ander gevecht een arm kwijtgeraakt.
Ze hadden ook zelf een gift meegebracht: een kolossale kan van aardewerk met donker, zwaar bier. Helemaal niet gek. Vala zag dat ook Kay reageerde. Eens kijken hoe hij dit aanpakt.
‘Maken jullie dit zelf?’ riep Kay. ‘En veel?’
‘Ja. Denk je aan handel?’
‘Chaychind, het kan de moeite van het vervoer waard zijn als het goedkoop genoeg is…’
‘De verhalen over de Machine-mensen zijn niet overdreven.’
Kay leek van zijn stuk gebracht. Jammer, Vala kon het nu maar beter overnemen. ‘Kaywerbrimmis bedoelt dat we brandstof voor onze kruisers zouden hebben als we genoeg van dit bier kunnen brouwen. Onze kruisers dragen wapens en kunnen nog veel meer dragen. Ze zijn sneller dan trekdieren, maar ze kunnen zich niet bewegen zonder brandstof.’
‘Jullie willen een geschenk?’ vroeg Chaychind, terwijl Tegger uitriep: ‘Ons bier als brandstof verstoken?’
‘Een geschenk ten behoeve van de oorlog. We moeten allemaal
onze bijdrage leveren. Grasreuzen hun krijgers, Sprokkelaars hun spionnen, jullie de brandstof.’
‘Onze ogen.’
‘Hè?’
‘Wij kennen geen soort die zo ver kan zien als een Rode Herder.’
‘Jullie ogen. Onze kruisers, kanonnen, vlammers. Kunnen jullie driehonderd mansgewichten bier bijdragen aan onze oorlog tegen de vampiers? Dat kan worden gedistilleerd tot dertig mansgewichten brandstof. We hebben een distillatie systeem bij ons dat makkelijk genoeg is om gekopieerd te worden.’
‘Dat is genoeg om hele beschavingen bezopen te maken!’ riep Warvia.
Maar Tegger vroeg: ‘Wat voor mansgewichten?’
Aha! ‘Jullie eigen maat,’ zei Vala. Tegger had de voor de hand liggende vraag gesteld, maar dat feit alleen al impliceerde een zekere instemming… en een mansgewicht van de Machine-mensen zou een zesde zwaarder zijn geweest. Ik overweeg twee kruisers mee te nemen en de derde hier te laten. De Thurl zou deze van brandstof kunnen voorzien.’
‘Whand en Chit kunnen daarop toezien,’ zei Kay.
‘Ja?’ Ze had zich al afgevraagd waarom die twee ontbraken.
‘Ze zitten er doorheen, baas. Spash ook bijna. Net als Barok.’
‘Elke aanval zou op zelfmoord neerkomen,’ zei de roodhuid Warvia, ‘als we onze vijand niet beter kennen. Hebben de Demonen gesproken?’
‘Een paar lichamen zijn meegenomen,’ zei de Thurl en hij haalde zijn schouders op.
‘Het is de prijs die we betalen voor onze goede manieren,’ zei Vala. Iemand in haar beroep moest haar stem luid en duidelijk kunnen laten klinken wanneer de situatie dat vereiste. ‘De lichamen die wij hebben beschermd tegen ongedierte zullen door de heren van de nacht het laatste worden weggehaald. Ze hebben de dode Sprokkelaars meegenomen omdat zij al een dag eerder waren gestorven.’ De nacht zou het beslist verstaan hebben.
Deze nacht waren Kay en Whand op de wal met Barok om hen met hun kanon te bewaken. Ze hadden met Spash en Chit geruild.
Deze nacht beloofde minder uitputtend te worden, maar ook minder vreugdevol. De Sprokkelaars en Machine-mensen en een klein uitgevallen Grasreuzin, Twuk geheten, probeerden iets op gang te brengen. De Thurl hield zijn wapenrusting aan. De vier Roden keken opgewekt toe — maar veilig buiten handbereik — en kletsten met elkaar in hun eigen taal, en zo ontstonden er eigenlijk allemaal losse groepjes.
De Roden waren niet onvriendelijk. Ze gedroegen zich misschien wat stijfjes tegenover de Thurl zelf, maar in hun contact met de anderen waren ze ontspannen en spraakzaam. Spash en drie Roden zaten verhalen uit te wisselen. De Roden hadden ruime ervaring met humanoïden, ondanks hun handicap.
Vala luisterde met een half oor mee. De Roden werden geleid door hun dieet. Ze aten rauw, vers vlees, en ze waren herders en fijnproevers. Eén, hoogstens twee diersoorten in kudden te houden was voor een stam gemakkelijker dan pogingen een hele variëteit van dieren te fokken. Daarom planden de Rode stammen hun routes zodanig dat ze regelmatig andere stammen tegenkwamen, met wie ze dan lekkere hapjes konden ruilen.
Bij die gelegenheden wisselden ze ook verhalen uit. Ze hadden in allerlei omgevingen andere humanoïden aangetroffen. Op dit moment spraken ze over twee soorten water-mensen, zo te horen niet dezelfde twee die Vala kende.
De vierde Rode, Tegger, hield wacht met Chit.
De Thurl lag in volle wapenrusting te slapen. Kennelijk had hij geen belangstelling voor rishathra of zelfs voor Demonen, dacht Vala.
Sopashinthay had zich vlak naast een tentpaal genesteld. Ik vraag me af wat er zich vannacht allemaal binnen de omwalling afspeelt,’ zei ze.
Vala dacht even na. ‘De Thurl is hier buiten. Beedj is binnen, voor de verdediging. Wat de Thurl niet ziet is ook niet gebeurd.’
Spash richtte zich op op een elleboog. ‘Waar heb je dat gehoord?’
‘Van de Thurl zelf. Ik denk dat de bètamannen druk bezig zijn met paren en hier en daar een vechtpartijtje. We missen alle lol, vrees ik…’
‘Alweer, in mijn geval,’ zei Spash.
‘… maar ze zouden toch niet rishen als ze de kans hebben te paren, en bovendien kan ik nog wel wat rust gebruiken.’
‘Net als de Thurl. Hij slaapt als een net nog niet actieve vulkaan,’ zei Spash.
Chit keek naar de vrouwen, glimlachte en stapte toen met lichte tred de tent uit. De nacht was gehuld in een mantel van dichte mist. Chit raapte een bot op dat van het avondmaal was overgebleven en gooide het de duisternis in. Vala hoorde een zacht, gedempt tokgeluidje.
En toen was er opeens een zilveren massa achter haar schouders — wel gevoeld, maar geen moment gehoord. De Thurl snoof zachtjes, terwijl zijn handen stil en moeiteloos een kruisboog spanden. ‘Ze zijn niet in de buurt, vampiers noch Demonen,’ zei hij. ‘Chitakumishad, heb jij iets gezien? Iets geroken?’