Выбрать главу

En toen was er opeens een zilveren massa achter haar schouders — wel gevoeld, maar geen moment gehoord. De Thurl snoof zachtjes, terwijl zijn handen stil en moeiteloos een kruisboog spanden. ‘Ze zijn niet in de buurt, vampiers noch Demonen,’ zei hij. ‘Chitakumishad, heb jij iets gezien? Iets geroken?’

‘Niets.’

De Thurl scheen buitengewoon vief voor iemand die een paar tellen geleden nog in slaap was geweest. Hij schoof zijn helmvizier dicht en liep de tent uit. Een van de Grasreuzen, Tarun, ging achter hem aan.

Ik had het mis, hè?’ zei Spash. ‘Maar waarom —’

‘Roden,’ fluisterde Vala. ‘Zij zijn de oude vijand en ze zitten overal om hem heen. Daarom heeft hij zijn wapenrusting aangehouden, daarom deed hij alsof hij sliep. Wedden?’

De volgende morgen lagen er geen doden meer tussen de wal en het hoge gras, behalve degenen die op de lakens lagen. Het scheen dat de Demonen Vala’s woorden letterlijk hadden genomen.

‘Waar zullen we de hakarrch loslaten?’ vroeg Chaychind aan niemand in het bijzonder.

Coriack keek Manack aan. ‘Vlak bij het hoge gras,’ zei de Sprokkelaarster, ‘maar laat me eerst even overleggen met mijn metgezellen. Vala, zullen jouw mensen meedoen aan de jacht?’

Ik denk van niet, maar ik zal het vragen.’

Ze sprak met de anderen. Niemand had er veel zin in. Machine-mensen aten vlees, maar roofdiervlees had meestal een wat vunzig smaakje. Maar Kay zei: ‘Ze zullen ons doetjes vinden als niemand van ons meedoet aan de jacht.’

‘Stel wat vragen,’ adviseerde ze hem. ‘Hoe meer je weet, hoe minder vaak je gedood wordt.’

Dat spreekwoord kende hij niet. Hij staarde haar aan, begon te lachen en zei: ‘Bij voorkeur minder dan één keer, bedoel je?’

‘Ja’

Tijdens de jacht sliep ze. Die middag werd ze wakker en ze nam deel aan de maaltijd. Kaywerbrimmis had een enkele snee op zijn onderarm, de dwaas. Vala verbond de arm met een in brandstof gedrenkte handdoek. Het vlees van de hakarrch smaakte ongeveer als dat van een kat.

Het aantal lijken was veel kleiner, maar hun stank hing rond de tent en de nacht kwam naderbij.

De Demonen zouden zich aan haar woorden houden, verwachtte ze. De lichamen die wij hebben beschermd tegen ongedierte zullen het laatste worden weggehaald.

Vannacht.

4. Het Nachtvolk

Toen de schaduw bijna de hele zon had bedekt, vond Vala de Sprokkelaars en de Roden verzameld rond een vuur. De Sprokkelaars waren aan het eten en vroegen haar toe te tasten. De Roden hadden hun deel van de prooi meteen ter plekke genuttigd.

Een beginnende druilerige regen deed het vuur zacht sissen. De onderhandelaars trokken zich terug in de tent: Valavirgillin, Chitakumishad en Sopashinthay voor de Machine-mensen, drie van de Roden, de vier Sprokkelaars. Anakrin hooki-Whanhurhur, de Thurl en een vrouw die Vala niet kende waren al binnen.

Het verwelkte gras was vervangen door vers.

De Thurl sprak; zijn machtige bas overstemde elke conversatie. ‘Mensen, maak kennis met mijn onderhandelaarster Waast, die een verhaal te vertellen heeft.’

Waast ging staan; zij bewoog zich sierlijk voor een zo kolossale vrouw. ‘Paroom en ik zijn twee dagen geleden te voet in stuurboordrichting vertrokken,’ zei ze. ‘Paroom is teruggekeerd met deze Roden van Ginjerofers stam. Ik ben hem te voet gevolgd met een garde van Rode .

krijgers om met de mensen van de Modderrivier te praten. De Modder-mensen kunnen zich niet hier bij ons voegen, maar zij kunnen onze zorgen doorgeven aan het Nacht volk.’

‘Ze zullen dezelfde problemen hebben die wij hadden,’ zei Coriack.

(Iets vaags vroeg Vala’s aandacht.)

Waast ging weer zitten. ‘Jullie kunnen niet aan rishathra doen,’ zei ze tegen de Roden, ‘maar hoe zit het met paren?’

‘Het is niet mijn tijd,’ zei Warvia preuts. Anakrin en Chaychind grijnsden. Tegger leek kwaad te zijn.

(De wind.)

Veel humanoïde rassen waren monogaam, rishathra natuurlijk uitgezonderd. Tegger en Warvia moesten gepaard zijn. En nu zei de Thurclass="underline" ‘Ik moet mijn wapenrusting dragen. We weten niet wat de nacht ons zal brengen.’

Jammer. Het begon net leuk te worden.

(Muziek?)

‘Horen jullie muziek?’ vroeg Spash, slecht op haar gemak. ‘Het is geen vampiermuziek.’

Het geluid klonk aanvankelijk zacht, maar het werd steeds luider, en het bevond zich pijnlijk dicht bij de bovenste gehoorgrens. Vala voelde haar nekharen overeind gaan staan en er liep een rilling over haar rug. Ze hoorde een of ander blaasinstrument en snaarinstrumenten en een penetrant soort slagwerk. Geen stemmen.

De Thurl schoof zijn vizier naar beneden en stapte naar buiten. De kruisboog in zijn hand wees naar de hemel. Chit en Silack bleven aan weerszijden van de toegang tot de tent staan, hun wapens in de aanslag. De anderen in de tent bewapenden zich.

De kleine Silack liep achterstevoren de tent binnen. Hij droeg een sterke geur bij zich — van lijken en natte vachten.

Twee lange humanoïde gestalten volgden hem, en daarna kwam de veel grotere Thurl. ‘We hebben gasten,’ bulderde hij.

Het was bijna helemaal donker in de tent. Vala zag de glinstering van de ogen en de tanden van de Demonen, en verder alleen twee zwarte silhouetten die nauwelijks afstaken tegen het zwakke schijnsel van Booglicht dat door de wolken heen sijpelde. Maar haar ogen pasten zich aan, er werden details zichtbaar.

Het waren er twee, een man en een vrouw. Ze waren bijna overal behaard. Het was zwart en sluik haar, nat en glanzend van de regen. Hun monden waren overmatig brede grijnzen vol schopvormige tanden. Ze droegen buidels aan riemen, maar verder waren ze naakt. Hun grote, plompe handen waren leeg. Ze waren niet aan het eten. Vala voelde zich daardoor vreselijk opgelucht, al moest ze niettemin haar aandrang om achteruit te deinzen bevechten.

Naar alle waarschijnlijkheid had niemand anders dan Vala ooit iemand van dit volk gezien. Sommigen reageerden er beroerd op. Chit bleef in de tentopening op wacht staan, naar buiten kijkend. Spash was fier rechtop gaan staan, zonder ineen te krimpen, maar daarmee leek de grens van haar zelfbeheersing wel bereikt. Silack van de Sprokkelaars, Tegger en Chaychind — stuk voor stuk hadden ze zich met starende ogen en open mond in een hoekje teruggetrokken.

Ze moest iets doen. Ze ging staan en maakte een buiging.

‘Welkom. Ik ben Valavirgillin van de Machine-mensen. We hebben hier gewacht om uw hulp in te roepen. Dit zijn Anakrin en Warvia van de Rode Herders, Perilack en Manack van de Sprokkelaars, Chi-takumishad en Sopashinthay van mijn volk…’ Ze stelde diegenen voor van wie ze hoopte dat ze weer voldoende bij hun positieven waren gekomen, en ook in die volgorde.

De mannelijke Demon wachtte het niet af. ‘Wij kennen uw soorten. Ik ben…’ Een hijgerig geluid. Zijn lippen sloten zich niet helemaal. Afgezien daarvan sprak hij de handelstaal vloeiend. Zijn accent leek meer op dat van Kay dan dat van Vala. ‘Noem me maar Harpist, naar het instrument dat ik bespeel. Mijn partner is…’ Weer iets hijgerigs, nu met fluittonen vermengd; het deed een beetje denken aan de muziek die buiten nog steeds te horen was. ‘Treurbuis. Hoe doen jullie rishathra?’

Tegger had geprobeerd zich te drukken, maar nu verscheen hij onmiddellijk naast zijn paargenoot. ‘Wij kunnen het niet,’ zei hij.

De vrouwelijke Demon wist een lachje maar half te onderdrukken. ‘Dat weten we,’ zei Harpist. ‘Wees maar gerust.’

De Thurl richtte zich direct tot Treurbuis. ‘Zij staan onder mijn bescherming. Mijn wapenrusting kan worden afgelegd, als u onze veiligheid belooft. Daarna is mijn formaat het enige probleem waar jullie mee te maken hebben.’ Waast beperkte zich tot een glimlach voor Harpist, maar Vala bewonderde haar voor het lef dat daarvoor nodig was.