De Sprokkelaars stonden op rij, alle vier kaarsrecht. ‘Onze soort doet ook aan rishathra,’ zei Coriack.
Vala verlangde naar huis. Ze had heus wel op een of andere manier de kost kunnen verdienen voor haar partner en de kinderen, en wat betreft haar zucht naar avontuur, ach, zoiets kon een mens toch wel een poos van zich afzetten… Maar nu was het te laat. ‘Rishathra houdt ons Rijk bij elkaar,’ zei Valavirgillin tegen de heren van de nacht.
‘De waarheid is dat het Rijk van de Stedenbouwers door rishathra bijeen werd gehouden,’ zei Harpist. ‘Dat van jullie door brandstof. Wij doen aan rishathra, maar vannacht niet, denk ik, omdat we kunnen vermoeden hoe het de Rode Herders van hun stuk zou brengen…’
‘Wij kunnen wel tegen een stootje,’ zei Warvia.
‘… en om een andere reden,’ besloot Harpist. ‘Jullie willen een verzoek tot ons richten?’
Ze probeerden allemaal tegelijk aan het woord te komen. ‘Vampiers…’
‘Jullie hebben wel gezien hoe afschuwelijk…’ ‘Al die doden!’
De Thurl beschikte over een stem om de anderen het zwijgen op te leggen. ‘Vampiers hebben alle soorten in een omtrek van tien dagmarsen geteisterd. Help ons aan die bedreiging een eind te maken.’
‘Twee of drie dagmarsen, meer niet,’ zei Harpist. ‘Vampiers hebben beschutting nodig na hun strooptochten. Maar niettemin een flink gebied, waar minsten tien soorten humanoïden wonen.’
‘Maar ze voeden ons goed,’ zei Treurbuis op vriendelijke toon. Haar stem klonk iets hoger dan die van haar metgezel. ‘Jullie hebben het probleem dat wij er geen probleem mee hebben. Wat goed is voor ieder van jullie is ook goed voor het Nachtvolk. De vampiers voeden ons even gestaag als het gebruik van alcohol onder jullie klantvolken ons voedt, Valavirgillin. Maar als jullie de vampiers kunnen verslaan, komt ons dat ook goed uit.’
Beseften ze wel hoeveel ze binnen een paar ademhalingen hadden onthuld? Maar iedereen praatte door elkaar heen en Vala zei niets.
‘Voor een beter begrip,’ zei Treurbuis ten slotte, ‘denk eens na. Stel je voor, Manack, dat jouw koningin een conflict had met de Thurl. Jij zou ons dan willen overhalen alle lijken van Grasreuzen buiten de wal te laten liggen. Hij zou zich dan al gauw moeten overgeven.’
‘Maar wij en de Grasreuzen…’ protesteerde Manack, ‘wij zouden nooit…’
‘Natuurlijk niet. Maar Warvia, jullie en de oude Thurl waren vijftig falans geleden in oorlog met elkaar. Neem eens aan dat jullie leider Ginjerofer ons had gesmeekt alle Grasreuzen aan te vallen die het op zijn kudde hadden voorzien?’
‘Akkoord,’ zei Warvia, ‘we snappen het.’
‘Echt waar? Wij behoren geen partij te kiezen voor de ene humanoïde soort tegen een andere. Jullie zijn allemaal van ons afhankelijk. Zonder het Nachtvolk zouden jullie lijken blijven liggen waar ze gevallen waren. Er zouden ziektes ontstaan, ze zouden zich verspreiden, het water zou giftig worden…’ zei de Demonenvrouw met haar hoge, zangerige, hijgerige stem.
Dit verhaal heeft ze vaker afgestoken. ‘Wij verbieden crematie, maar stel eens dat we dat niet deden. Stel eens dat elk volk brandstof moest zoeken om de doden te verbranden? Het is al drieënveertig falans geleden dat de zee verdampte, maar nog steeds bedekken wolken de hemel. Als die wolken nu eens de rook van de verbrande lijken zouden zijn, met een stank die elke falan nog toenam? Weten jullie hoeveel humanoïden van alle soorten er per falan sterven? Wij weten het. We kunnen geen partij kiezen.’
Chaychind hooki-Karashk was donkerrood aangelopen. ‘Hoe kunnen jullie praten over partij kiezen voor de vampiers? Voor dieren!’
‘Zij denken niet,’ zei Harpist, ‘en jullie wel. Maar kunnen jullie die grens altijd zo duidelijk trekken? Wij kennen humanoïden die op de drempel van het denken staan, waarvan verschillende juist op dit deel van de Boog. Sommige gebruiken vuur wanneer ze het aantreffen, of vormen slim groepjes wanneer de prooi groot of gevaarlijk is. Andere bewerken takken tot speren. Weer andere leven in het water; zij kunnen geen vuur gebruiken, maar ze maken messen van rotsschilfers. Hoe moet je zulke dingen beoordelen? Waar ligt de grens?’
‘Vampiers gebruiken vuur noch werktuigen!’
‘Geen vuur, wel werktuigen, in zekere zin. Nu het hier voortdurend regent hebben de vampiers geleerd kleren te dragen die ze van hun slachtoffers hebben geroofd. Als ze op een droge plek komen laten ze die kleren als afval achter.’
De Demon vrouw zweeg even en vervolgde toen: ‘Het zal nu duidelijk zijn dat we niet met jullie kunnen rishen als we aan jullie andere wensen geen gehoor kunnen geven.’ Treurbuis zag niet — verkoos niet te zien — welke gemengde reacties deze uitspraak opriep.
Wel, ze moest iets proberen. ‘Uw hulp zou van enorme waarde zijn,’ zei Vala, ‘als u een reden had om ons te helpen. U hebt ons al verteld hoe groot het bereik van de strooptochten van de vampiers is, en dat ze naar hun kamp moeten terugkeren, en dat ze één enkel kamp hebben. Wat zou u ons nog meer kunnen meedelen?’
Harpist haalde zijn schouders op en Vala had moeite een huivering te onderdrukken. Zijn schouders maakten een akelig losse indruk, alsof ze bestonden uit een ordeloze verzameling botten onder zijn huid. Ze zette koppig door. Ik heb een gerucht, een verhaaltje, een fabel gehoord. De Machine-mensen hebben het horen vertellen op plaatsen waar vampiers bekend waren. U moet begrijpen dat het voor onze klantvolken ver buiten Centraalstad helemaal niet duidelijk is waar al deze vampiers zo plotseling vandaan komen.’
‘Ze hebben een hoog geboortecijfer,’ merkte Harpist op.
‘Ja,’ bevestigde Treurbuis. ‘En er hebben zich clusters afgesplitst van de hoofdgroep om elders een uitvalsbasis te zoeken. Tien dagmarsen was geen slechte schatting.’
De anderen, zelfs Chaychind, heten nu Vala aan het woord. Deze zei: ‘Maar er is ook een minder verstandige verklaring in omloop, namelijk dat het slachtoffer van een vampier uit de dood opstaat en zelf een vampier wordt.’
‘Dat,’ verklaarde Harpist, ‘is pure onzin.’
En dat was het natuurlijk ook. ‘Natuurlijk is het dat, maar het verklaart hoe de plaag zich zo snel heeft kunnen verbreiden. Bekijk het eens vanuit het gezichtspunt van’ — even voorzichtig zijn! — ‘een Hangmens, laten we zeggen een weduwe met een kind.’ Hangmensen werden overal aangetroffen. Vala pakte met een hand een draagbalk vast, trok haar benen hoog op en in deze hangende positie zei ze: ‘Wat moet ik toch doen, nu mijn arme dode Vaynya vannacht mijn vijand wordt? De heren van de nacht verbieden dat we onze doden verbranden. Maar soms staan ze het toe…’ ‘Nooit,’ zei Treurbuis.
Vala zei: ‘Stuurboord-draaiwaarts van Centraalstad, op ongeveer twaalf dagmarsen, herinnert men zich een besmettelijke ziekte…’
‘Lang geleden en ver weg,’ zei Harpist bits. ‘We hebben toen zelf het crematorium ontworpen en de mensen geleerd hoe ze het moesten gebruiken. Toen zijn we vertrokken en pas vele falans later teruggekeerd. De ziekte was uitgeroeid. De Graafmensen cremeerden nog steeds, maar we hebben hen overgehaald hun doden weer gewoon te laten liggen. Dat kostte weinig moeite. Brandhout was schaars.’
‘Maar u begrijpt het gevaar,’ zei Vala. Ik geloof niet dat lokale gemeenschappen al begonnen zijn met het verbranden van hun doden.’
‘Nee. We zouden rookpluimen hebben gezien.’
‘Maar als een van de klantvolken daarmee begint zouden de andere het voorbeeld kunnen volgen.’
‘Dan zouden we natuurlijk veel wezens moeten gaan doden,’ zei Treurbuis op droeve toon.
Valavirgillin onderdrukte een rilling. Ze maakte een diepe buiging en antwoordde: ‘Waarom met meteen een begin gemaakt? Met vampiers?’
Treurbuis liet de suggestie op zich inwerken. ‘Zo gemakkelijk is dat niet. Ook zij zijn nacht wezens…’