Выбрать главу

Dus sprak hij voor een onzichtbaar gehoor. ‘We moesten wel op zee blijven, anders hadden we niets te eten gehad. We zijn twee falans lang bezig geweest de kust af te zoeken en uiteindelijk realiseerden we ons dat we in de monding van een rivier waren terechtgekomen. We zijn toen stroomopwaarts gevaren. De grond aan weerszijden van de Shenthy bleek weer vruchtbaar te zijn. We zijn vijfendertig falans in dit uitgestrekte rivierdal gebleven. Mijn vrienden, de Stedenbouwers, hebben me twintig falans geleden in een dorp stroomafwaarts verlaten.’

‘Waarom?’

‘Ze hebben nu kinderen. Maar ik bleef stroomopwaarts reizen. De mensen zijn overal vriendelijk. Ze horen mijn verhalen graag.’

‘Waarom verbaast u dat, Louis Wu?’ vroeg Sawur.

Hij glimlachte de oudere vrouw toe. ‘Als zich in jullie dorp een bezoeker meldt, eet hij waarschijnlijk niet wat jullie eten, of slaapt hij niet zoals jullie slapen, of voelt hij zich niet echt op zijn gemak in jullie soort huizen. Een vreemdeling concurreert niet met zijn gastheer. En misschien heeft hij iets nuttigs te vertellen. Maar Bolmensen zijn een en dezelfde soort, op alle werelden. Een bezoeker kan slecht nieuws betekenen.’

Even viel er een ongemakkelijke stilte. Deze werd verbroken door een gespierde jongeman die achter Strill was opgedoken. ‘Kunt u dit?’ riep hij. Hij stak zijn armen achter zijn rug, de ene van bovenaf, de andere van onderaf, en greep zichzelf bij zijn polsen.

Louis Wu lachte. Ooit had hij het gekund. ‘Nee.’

‘Dan moeten anderen uw rug wassen,’ zei de jongen, en ze kwamen allemaal naar hem toe.

Het mooie van Ringwereld was haar verscheidenheid. En het mooie van die verscheidenheid was dat rishathra nooit gefunctioneerd zou hebben als er een ingewikkelde rituele dans voor nodig zou zijn geweest.

Hoe doen jullie aan rishathra?’

‘Als je wilt zeggen van welk geslacht je bent…’

Hoe lang kun je je adem inhouden?’ Zeevolk.

‘Nee, maar we praten er graag over.’

‘We kunnen het niet. Wees niet beledigd.’ Rode Herders.

‘Op die manier regeerden wij de hele wereld!’ Stedenbouwers.

‘Alleen met soorten die sapiens zijn. Hier, los dit raadsel eens op…’

‘Alleen met soorten die niet sapiens zijn. We willen ons liever niet committeren…’

‘Mogen we toekijken bij jou en je partner?’

Louis had ooit een keer moeten uitleggen dat Chmeee geen humanoïde was, en ook nog mannelijk. Hij vroeg zich af hoeveel de Wevers wisten van het bronzen netwerk boven hun hoofd. Ze vormden nu stelletjes, maar paarden niet in het openbaar. Hoe zouden Wevers rishen?

Sawur leidde hem het water uit. Ze wrong met hulp van Louis een liter water uit haar bruin-met-witte pels. Toen ze zag dat hij rilde wreef ze hem droog met zijn overhemd.

Louis rook vogelvlees dat geroosterd werd.

Ze kleedden zich aan. Sawur bracht hem naar een kring van gevlochten hutten. ‘Die is van de raad,’ wees ze. Er werden vogels gebraden op stenen boven een vuur in een kuil. Het rook heerlijk. Vogels en een grote vis, en het werd gedaan door… ‘Sawur, dat zijn geen Wevers.’

‘Nee. Zeilers en Vissers.’

De maaltijd werd bereid door een Wever van middelbare leeftijd met de hulp van zeven vreemdelingen. Ze waren niet allemaal van dezelfde soort. Twee mannen hadden vliezen tussen hun vingers, brede, platte voeten en olieachtig, sluik haar dat aan hun lichaam leek te plakken. De andere vijf, drie mannen en twee vrouwen, waren een potige versie van de Wevers, maar met afwijkende kaken. Maar misschien waren ze nog nauw genoeg verwant om met elkaar te paren.

De grote Visser, Shans Slangewurger, stelde het gezelschap aan hem voor. Louis probeerde hun namen te onthouden. Zijn vertaler kon ze reproduceren al herinnerde hij zich maar één lettergreep. ‘We handelen in doeken, begrijpt u?’ legde Shans uit. ‘We concurreren. Als Hishthare Rotsduiker en ik aanbieden deze grote vis te braden die de Zeilers ergens stroomafwaarts hebben gevangen, dan bieden de Zeilers hetzelfde aan. Bang dat we met Kidada praten en iets nuttigs te weten komen. En een lagere prijs krijgen.’

‘Ondertussen ruziën we over de wijze waarop de vis gebraden moet worden.’ Dat was Wheek, een Zeiler. ‘Maar Kidada krijgt zijn vogels precies zoals hij ze hebben wil.’

Ik zou zeggen dat die vogels wel gaar zijn,’ zei Louis. ‘Wat de vis betreft heb ik geen idee. Hoe lang zijn jullie bezig?’

‘Hij zal honderd ademhalingen na nu perfect zijn,’ zei Shans. ‘Gaar aan de onderkant voor de Zeilers, warm aan de bovenkant voor ons. Wat hebt u het liefste?’

‘Onderkant.’

De Wevers hadden zich afgedroogd en kwamen nu eten. De vogels werden van de hete stenen genomen en in stukken getrokken. De vis bleef nog even braden. Louis zou morgen op zoek gaan naar zijn eigen kruiden.

En ze praatten.

De behendige vingers van de Wevers knoopten niet alleen netten om flinke vogels en kleine bosdieren te vangen, maar ze weefden ook doeken voor de handeclass="underline" kleren, hangmatten, visnetten, gordeltassen, rugzakken — allerlei spullen voor allerlei soorten.

Vissers en Zeilers dreven handel, stroomopwaarts en stroomafwaarts. Ze handelden in doeken, gerookte en gezouten vis, groentesoorten, zout…

Het gesprek ging over ditjes en datjes. Louis wendde er zich van af en vroeg Kidada hoe deze aan zijn littekens was gekomen en kreeg een relaas over een gevecht met wat zo te horen een monsterlijke beer was geweest. De Wevers luisterden niet mee. Zij kenden het verhaal. Kidada wist het smakelijk op te dissen, al meende Louis dat de littekens eigenlijk aan de voorkant hadden moeten zitten.

Na zonsondergang leken de Wevers een voor een weg te smelten. Sawur bracht hem naar een groepje hutten. Dor kreupelhout kraakte onder hun voeten.

Een paar Vissers en Zeilers bleven nog wat praten bij het langzaam uitdovende houtvuur. Een van hen riep hem een advies na: ‘Ga niet rondlopen! In het donker is hier alleen Nachtvolk te vinden.’

Ze bukten zich om onder de dakrand van de gevlochten hut door naar binnen te gaan. Sawur rolde zich tegen hem aan en viel onmiddellijk in slaap. Louis voelde even een lichte irritatie, maar de ene soort is de andere niet…

Met slapen op vreemde plaatsen had Louis al vele falans, nee, jaren, geen moeite meer gehad. En evenmin met slapen in de armen van een vreemde vrouw, of aanwrijven tegen donzig bont… zoiets als slapen naast een grote hond… of de combinatie van beide. Maar te weten dat een van de ogen van Verst-in-de-achterhoede in de buurt was, dat hield hem een poos wakker.

In de loop van de nacht droomde hij dat een monster zijn tanden in zijn been zette. Hij schrok wakker en moest een schreeuw onderdrukken.

Sawur sprak zonder haar ogen te openen. ‘Wat is er, leraar?’

‘Kramp. In mijn been.’ Louis Het zich uit haar armen rollen en kroop naar de deuropening.

Ik heb ook wel eens kramp. Loop.’ Sawur sliep weer.

Hij hinkte naar buiten. De zijkant van zijn kuit leek in brand te staan. Hij haatte spierkramp!

De daglichtdelen van de Ringwereldboog reflecteerden veel meer licht dan een volle maan op de Aarde. Zijn autodok kon hem een medicijn geven tegen de kramp, maar gewoon wat rondlopen werkte even goed en waarschijnlijk een stuk sneller.

Dorre twijgjes kraakten onder zijn voeten.

Er stond laag, droog kreupelhout om de gastenhut. Hoe vriendelijk ze ook waren, de Wevers moesten een of andere manier hebben om dieven te ontmoedigen. Misschien was dit dode struikgewas hun verdedigingslinie.

De kramp was minder geworden, maar hij was nu klaarwakker. Zijn lastschijven zweefden naast de hut. Hij werkte er zich bovenop en zweefde geruisloos over de barrière van kreupelhout, zigzaggend tussen de boomstammen.