Louis Wu lachte. ‘Hij had een ARM-verdover met een schuifhendel. Jouw Patriarchaat heeft nooit geleerd iets anders dan dodelijke wapens te maken, dus zulke verdovers moeten jullie kopen van de Verenigde Naties, neem ik aan. Ik maakte me gereed om toe te slaan. Hij liet zijn geweer vallen — vallen! — en stak zijn klauwen uit. Toen zag ik dat hij een Kzin was en ik begon te lachen.’ ‘Hoe?’ Louis wierp zijn hoofd naar achteren en begon met wijd open mond te lachen — al zijn tanden bloot. Voor een Kzin kwam dat neer op een regelrechte provocatie en Chmee’s oren werden strak en plat. ‘Hahaha! Ik kon het niet helpen. Ik had stinkende mazzel. Niks verdoven, hij zou me met één maai van zijn klauwen gedood hebben! Maar hij wist zichzelf weer onder controle te krijgen.’ ‘Hoe dan ook, een boeiend verhaal.’
‘Chmeee, er is een gedachte bij me opgekomen. Als het ons zou lukken van Ringwereld af te komen, dan zou jij willen terugkeren als Chmeee, is het niet?’ ‘Weinig kans dat ze me nog zouden kennen. Verst-in-de-achterhoede heeft met zijn verjongingskuur ook al mijn littekens weggewerkt. Ik zou amper ouder lijken dan mijn oudste zoon, die inmiddels mijn bezittingen moet beheren.’
‘Ja. En Verst-in-de-achterhoede zou misschien niet meewerken…’ ‘Ik zou het niet vragen!’ ‘Zou je het mij vragen?’ Chmeee zei: ‘Dat zou ik niet hoeven.’ ‘Ik heb me niet eerder gerealiseerd dat de Patriarch voor wat betreft jouw identiteit wellicht het woord van Louis Wu accepteert. Maar dat zou hij doen, is het niet?’ ‘Ik geloof van wel, Spreker-tot-Tijgers. Maar jij hebt verkozen te sterven.’ maakte een snuivend geluid. ‘Hoor eens, Chmeee, ik ga niet sneller dood dan jij! Ik heb nog een jaar of vijftig, naar alle waarschijnlijkheid, maar ik kan niet meer terecht bij de magische medische poppenkast van Verst-in-de-achterhoede’ — daar, vond Verst-in-de-achterhoede, had hij nu schoon genoeg van! — ‘omdat ik er bij de Poppenspeler om zou moeten bedelen.’ Maar een interruptie zou hen misschien woedend maken. Een kleine afleidingsmanoeuvre misschien? De spraak van de Poppenspelers was veel compacter en veelzijdiger dan welke taal van mensen of Kzinti ook. Verst-in-de-achterhoede floot en tjilpte een paar uitgekiende frases:
opdracht [] dans [] verminder moeilijkheidsgraad met één Q [] nogmaals [] ga naar netwerkoog Zes,Verborgen Patriarch [] Q-zenden ontvangen [] Q-zenden visueel, geluid, geen geur, geen tast, verdover uit.
‘Chmeee, Louis…’ Ze schrokken allebei op, schoten overeind en keken om zich heen. ‘Stoor ik? Ik geloof dat jullie bepaalde beelden zouden moeten zien.’ Een poosje bleven ze sprakeloos naar het dansen kijken. Verst-in-de-achterhoede vermoedde wel dat hij een dwaze aanblik moest bieden. Op beide gezichten verscheen een brede grijns, maar die van Louis betekende geamuseerdheid en die van Chmeee woede. ‘Je hebt ons begluurd,’ zei Chmeee. ‘Hoe?’ ‘Kijk naar boven. Maak het niet kapot, Chmeee, maar kijk eens naar de top van de mast die de radioantenne draagt. Net binnen het bereik van je klauwen…’ De gezichten van de mens en de Kzin dijden enorm uit op het scherm. ‘Als een soort bronzen spinnenweb met een zwarte spin in het middel,’ zei Louis. Tractale patronen. Moeilijk te zien… moeilijk te zien waar het ophoudt… Ik dacht dat een of ander Ringwereldinsect dit netwerk gesponnen had.’ ‘Het is een camera, microfoon, telescoop, projector en nog allerlei andere dingen ook,’ legde Verst-in-de-achterhoede hun uit. ‘En het groeit aan. Ik heb ze op verschillende plaatsen geïnstalleerd, niet alleen op dit schip. Louis, kun jij je gasten oproepen?’ Getjilp:
opdracht [] lokaliseer Stedenbouwers.
‘Ik moet je iets laten zien. Zij zouden het ook moeten zien.’ ‘Dat gedoe van jou doet me een beetje aan taekwondo denken,’ zei Louis. Opdracht [] zoek: taekwondo.
De informatie verscheen. Een vechtsport. Belachelijk! Zijn soort vocht nooit. ‘Ik wil de soepelheid van mijn spieren niet kwijtraken,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Het onverwachte komt altijd op de ongelegenste momenten.’ Er opende zich nu een tweede venster tussen de dansers: de Stedenbouwers, die in hun enorme keuken een maaltijd aan het bereiden waren. ‘Jullie moeten zien…’ Chmeee haalde met zijn klauwen uit naar de ogen van de Poppenspeler. Venster Zes flikkerde wit op en sloot zich. Een schop. Sierlijk om de Leider van Nu heen. Stilstaan. Nee, geen millimeter bewegen. Stilstaan. Geduld. Ze mochten hem best ontwijken. Ze ontweken hem nu al tien uur, en daarvoor al een half Poppenspelerjaar. Maar ze moesten eten. De houten tafel was enorm groot — toereikend voor een Kzinti-banket. Een jaar geleden had Verst-in-de-achterhoede de geurfaciliteit van het netwerkoog moeten afsluiten wegens de walm van oud bloed die de tafel uitwasemde. Die stank was nu minder geworden. De Kzinti-behangsels en de primitief uitgevoerde fresco’s waren verwijderd, want die waren te bloederig naar de smaak van de humanoïden. Enkele waren verhuisd naar Chmee’s hut. Er hing een zware geur van gebakken vis in de lucht. Kawaresksenjajok en Harkabeeparolyn waren aan het werk in de primitieve keuken. Hun dochtertje scheen zich op de ene kant van de tafel in haar eentje best te amuseren. Op de andere kant lag de helft van een grote, rauwe vis te wachten op de eetlust van de Kzin.
Chmeee bekeek de vis. ‘Mooie vangst,’ zei hij goedkeurend. Zijn blik zocht het plafond en de wanden af. Hij vond wat hij zocht: een glinsterend fractaal spinnenweb vlak onder de grote oranje bol in het topje van de koepel.
De Stedenbouwers kwamen binnen; ze veegden hun handen af. Kawaresksenjajok was een jongen die de adolescentie nog maar kort achter de rug had, en zijn paargenoot, Harkabeeparolyn, was een paar jaar ouder. Allebei hadden ze een kale kruin; hun haren hingen tot over hun schouders. Harkabeeparolyn nam de baby bij zich en gaf haar de borst. Kawaresksenjajok zei: ‘We raken je nu gauw kwijt.’ ‘We hebben hier een spion,’ zei Chmeee. ‘Ik vermoedde het al, maar nu weten we het zeker. De Poppenspeler heeft een camera op ons gericht.’ De jongeman lachte ondanks zijn boosheid. ‘Wij zouden hetzelfde gedaan hebben. Het zoeken van kennis is een natuurlijke drang.’ ‘Binnen een dag zal ik uit de ogen van de Poppenspeler zijn. Kawa, Harkee, ik zal jullie erg missen. Jullie gezelschap, jullie kennis, jullie snuggerheid. Maar mijn gedachten zullen weer voor mij alleen zijn.’ Ik raak ze allemaal kwijt, dacht Verst-in-de-achterhoede. Overlevingsdrang geeft me in dat ik een weg moet aanleggen waarlangs ik hen terug kan halen. ‘Luitjes,’ zei hij, ‘krijg ik een uurtje om jullie te amuseren?’
De Stedenbouwers waren verbijsterd. De Kzin grijnsde. Louis Wu zei: ‘Amuseren? Vooruit maar.’ ‘Wil je dan de lichten uitdoen?’ Louis deed het. De Poppenspeler begon een soort liedje te fluiten. Hij keek door zijn venster en nam hun gezichten op. Op de plaats waar het netwerkoog zich had bevonden zagen ze nu een venster dat, achter striemende regengordijnen, uitzicht bood op de rand van een uitgestrekte vlakte. Daar, in de diepte, krioelden honderden bleke humanoïde gestalten. Ze leken dol op elkaars gezelschap. Ze betastten elkaar zonder vijandigheid en hier en daar paarden ze zonder privacy te zoeken.