Geen echte nacht-mensen, deze Wevers. Niemand te zien. Als ze sliepen als blokken, hoe konden ze dan ooit dieven betrappen? Ook de Zeilers en Vissers hadden zich inmiddels teruggetrokken. Lantaarns verlichtten de boeg en de achtersteven van een lage, lange zeilboot die hem niet eerder was opgevallen.
Binnen een paar minuten zweefde Louis zonder enig geluid boven de poel in rechtstreeks en gereflecteerd Booglicht.
Er bewoog zich iets op de rotswand… en er ontplofte een lichtflits midden in zijn gezicht.
Louis vloekte, kneep zijn ogen tot spleetjes en probeerde in de felle gloed iets te herkennen. Door een venster met rafelige, wazige randen zag hij een indrukwekkende bergkegel met een kap van zo te zien vuile sneeuw. Op elke andere wereld zou dit een vulkaan zijn. Hier kon het een meteoorkrater zijn, ontstaan door een inslag van onderaf. Het leek sprekend op Vuist-van-God, met een top van pure, naakte Ringwereldbodem die tot in het luchtledige stak.
Een boodschap van Verst-in-de-achterhoede?
Toen de Poppenspeler eenmaal wist dat Louis de rivier stroomopwaarts volgde had hij er zijn sonde op af kunnen sturen. Hij had op deze rotswand een netwerkoog gemonteerd en ongetwijfeld elders ook nog wel een aantal. Hij had met de Wevers gesproken… geen probleem, maar waarom die moeite genomen? Wat wilde hij?
Er werd iets uit de krater gespuwd, twee keer, drie keer binnen tien seconden.
‘Zeshonderdtien uur geleden,’ zei een vertrouwde lage altstem. ‘Kijk.’
Er werd ingezoomd op de drie objecten. Het waren lensvormige ruimteschepen, zeer grote. Kzinti-modellen, dacht Louis. Ze bleven even pal boven de piek hangen en begonnen toen aan de afdaling, slechts twee of drie meter boven de glazige kraterbergwand.
‘Die oorlogsschepen bewegen zich nogal traag. Ik zal het beeld sneller afspelen,’ zei Verst-in-de-achterhoede. De kleine oorlogsvloot bewoog zich nu met aanzienlijk grotere snelheid. Erachter en eronder schoten gestroomlijnde wolkenluchten voorbij. In twee uur en twintig minuten hadden ze met een snelheid net onder die van het geluid ruim tweeëntwintighonderd kilometer afgelegd. Voor Kzinti is dat een opmerkelijk voorzichtig slakkengangetje. Toen gingen ze uit elkaar, zo…’
De woelige wolken en de drie schotels kwamen bijna tot stilstand. Toen schoot een schotel in een haakse hoek naar links en een andere naar rechts, terwijl de derde rechtdoor bleef gaan. Er flikkerden felle, witte lichten op. Toen werd het beeld weer als tevoren, maar nu zagen de drie schepen er druppelvormig, half gesmolten uit, en ze glommen als spiegels. Ze begonnen te dalen… nee, neer te storten!
‘Stasisvelden. Ze hebben jouw straal tegengehouden.’
‘Zorgwekkend, Louis. Twee keer fout binnen vijf seconden. Begint je verstand af te takelen?’
‘Dat kan gebeuren,’ zei Louis gelijkmoedig.
‘Die stralen waren zeer intens,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Er waren al massa’s energie binnen de stasisvelden opgehoopt voordat deze goed en wel klaar waren.’
‘Maar —’
‘Jij en Nessus hebben een soortgelijke aanval overleefd omdat wij onze verdedigingssystemen zodanig ontwerpen dat ze snel reageren. De Kzinti-schepen zijn nu alleen nog maar bommen. En wat je in actie zag was de meteorenafweer van Ringwereld, maar ik heb hem niet gebruikt.’
‘Dat zal wel.’
‘Kijk.’ Het beeld werd naar boven gekanteld. Louis zag een vergrote zon, waarvan de lichtsterkte tot een draaglijk niveau was getemperd. Vanuit de kolkende zonnestormen rees een pluim op — in versnelde beweging — steeds hoger, recht op de camera af, een steekvlam van honderdduizenden kilometers lang. Aan de voet van de vlam ontstond nu een veel helderder schokgolf, die over de volle lengte langs de vlam heen schoot en opeens oogverblindend opflitste.
‘Een superthermaal lasereffect, Louis. Zonder twijfel de manier waarop Ringwereld tegen meteoren wordt verdedigd. Maar niet van mij.’
Verst-in-de-achterhoede kon best liegen, als hij dat nodig vond. Maar zou hij ook schieten op een binnendringend schip?
‘Louis, ik schiet niet op ruimteschepen die hier opduiken. Ik wil er juist contact mee. Een schip met een functionerende hyperaandrijving zou me hier weg kunnen krijgen!’
‘Vooruit, dat wil ik aannemen, maar… Verst-in-de-achterhoede, denk je dat er nog iemand bij jou in het Reparatiecentrum is?’
Ik geloof niet dat mijn defensie doorbroken is. Louis, er zijn twee Grote Oceanen.’
Het duurde even voordat het tot Louis doordrong wat Verst-in-de-achterhoede daarmee bedoelde.
Een enkele Grote Oceaan zou Ringwereld uit balans brengen. De massa water moest ongeveer overeenkomen met die van een Jupitermaan. Er moesten er twee zijn, tegenover elkaar op de ring. En zo was het ook.
De bemanning van Verst-in-de-achterhoede had een reparatiecentrum gevonden in de ene Grote Oceaan, onder de Kaart van Mars, maar de andere oceaan had ze nooit onderzocht. Die bevond zich aan het andere einde van de middellijn. De doorsnee van Ringwereld was zestien lichtminuten. Het zou dus zestien minuten duren voordat het andere Reparatiecentrum binnendringers door de Vuist-van-God zelfs maar zou zien. Dan zou het acht minuten kosten om de zon te activeren. En langer (een uur, twee uur?) om een plasmastraal van miljoenen kilometers lengte te doen ontstaan en vervolgens dat lasereffect te realiseren. En dat vreselijke lichtzwaard zou vervolgens ook acht minuten onderweg zijn.
Twee uur en twintig minuten was een plausibele schatting. ‘Juist,’ zei Louis. ‘Dan kun je maar het beste aannemen dat er ook een Reparatiecentrum is aan de andere kant van Ringwereld en dat zich daar een beschermheer bevindt.’
‘Waarom een beschermheer? Begrijp me goed, Louis, zelf denk ik dat ook.’
‘Een beschermheer zou een manier vinden om binnen te komen. Als het een humanoïde — een voortplanter — op een of andere manier zou zijn gelukt, moet deze ondertussen zelf een beschermheer zijn geworden. Het andere Reparatiecentrum zal immers ongetwijfeld vergeven zijn van levensboom, net zoals het onze dat is. Is dit de reden waarom je me wilde spreken? Jij weet bijna evenveel over beschermheren als ik, en het is hier midden in de nacht, dus mijn hersens werken misschien niet op volle toeren.’
‘Het kan ook zijn dat je brein is aangetast door ouderdom. We moeten met elkaar praten en ik heb nog meer dat ik je wil laten zien. Louis, zal ik me aan de Wevers vertonen en je macht bevestigen? Of zal ik dat niet doen?’
‘Attent van je, maar die vraag is inmiddels waarschijnlijk achterhaald.’ De inheemse bevolking sliep, maar Vissers en Zeilers moesten deze lichtuitbarsting hebben gezien, en wie kon zeggen of er niet ergens een Demon in de buurt was?
In feite…
Verst-in-de-achterhoede merkte het plotselinge grijnsje van Louis niet op. ‘Deze Wevers lijken me gastvrij,’ zei hij.
‘Alle soorten rond de Grote Oceaan zijn vriendelijk, mits je een beetje op je woorden past.’
‘Nog nieuws van je makkers?’
‘Chmeee heeft een aanvalswagen meegenomen om zijn spullen te vervoeren. Had je daarop geen netwerkoog aangebracht?’ ‘Hij heeft het begraven,’ zei Verst-in-de-achterhoede. Louis lachte.
‘Hij kan het opgraven als hij dat nodig vindt. En de Stedenbouwers?’
‘Kawaresksenjajok en Harkabeeparolyn hadden twee kinderen op te voeden en een derde op komst,’ zei Louis. Ik wil niet zeggen dat we op elkaar uitgekeken waren, maar… enfin. Ik heb hen achtergelaten in een dorp stroomafwaarts van hier, met een van de aanvalsboten. Ze geven daar les, en ook aan de overkant van de rivier. Hoe is het met jou gesteld?’
‘Ontoonbaar. Louis…’ De drie zilveren druppels die nu over de helling van Vuist-van-God naar beneden stuiterden werden vervangen door een beeld van fel glinsterende sneeuw — een bergkam in vol daglicht. Een groen pijltje knipperde bij twee vlekken die zich traag over een pas voortbewogen. Ik wil hier graag jouw aandacht op vestigen. Tien jaar geleden heb ik je laten zien —’