Выбрать главу

Ik weet het nog. Is dit dezelfde plaats?’

‘Ja, drie dagen geleden, opgenomen vanaf de rand van een zwevende constructie boven een nest van vampiers.’ Is dit wat je ook de Wevers hebt laten zien?’

‘Ja.’ De camera zoomde in. Het waren grote, plompe wagens op zes wielen, waarschijnlijk aangedreven door stoomkracht. Een van de twee draaide om, bergop. De camera zoomde in op de andere wagen, de bestuurdersbank. ‘Zijn dit Machine-mensen?’

Louis tuurde. ‘Jawel. Let op de baarden. Ook de wagens zijn van het type dat Machine-mensen gebruiken… Hé!’

‘Louis, de herkenningssoftware van mijn computer —’

‘Dat is Valavirgillin!’

6. De Sneeuwjagerspas

De Vlammenmuur had een lage, verweerde aanblik gekregen.

Niemand anders dan Valavirgillin kon deze bergen op deze manier bekijken. Louis Wu van de Bolmensen had haar geleerd de hele wereld als een soort masker te zien. Hij en zijn bizarre metgezellen hadden de zwarte achterkant ervan gezien, waar zeeën opbollingen waren en bergketens een rij putten, en waar reusachtige pijpen het flup van de zeebodem onder de wereld door afvoerden en over de randmuren heen pompten, waar een deel ervan in de loop van de eeuwen tot druipbergen was aangekoekt.

Een of andere instantie had de Vlammenmuur als het ware geboetseerd om er iets moois van te maken. Ook waren er passen geboetseerd voor het gemak van de reizigers. Diverse roodhuidstammen en hun kudden vee waren de terugwijkende spiegelbloemen gevolgd over de Sneeuwjagerspas.

Twee van deze zelfde Roden gidsten nu de kruisers. De nacht beet al een stuk uit de zon toen de kruisers het hoogste punt van de Sneeuwjagerspas overstaken. Het hele gezelschap had al vele falans geen blauwe lucht meer gezien en iedereen genoot nu met volle teugen. Onder hen spreidde zich een ongebroken wolkendek uit. Er lag sneeuw op de grond, geen dikke laag, maar genoeg om de wielen aan het slippen te brengen. Vala had moeite met de besturing. Links en rechts van haar schitterden bergpieken; uitgestrekte sneeuwvlakten weerkaatsten het felle zonlicht.

Schuin onder de bestuurdersbank hoorde ze Waast tegen een ongezien iemand zeggen: ‘Wij hebben geen sneeuw gezien toen we hier overstaken. De spiegelbloemen hadden alles weggebrand.’

Tegger bleek half verscholen achter haar grote lichaam te zitten. ‘Spiegelbloemen houden niet van wolken,’ zei hij. ‘Ze verbranden alles wat beweegt. Waast, is het wel goed de wagens zo laat op de dag van elkaar te scheiden?’

‘Iemand moet beslissingen nemen,’ zei Waast vastberaden.

De Rode Herder fronste zijn voorhoofd. ‘Natuurlijk geeft de bestuurder de opdrachten. Maar hoor eens, partners zijn van elkaar gescheiden. Valavirgillin en Kaywerbrimmis. En ook Treurbuis en Harpist. Kaywerbrimmis en Chitakumishad zijn allebei mannen. Stel dat er vampiers komen? Warvia en ik lopen geen gevaar, ook al zijn we gescheiden. Beedj is bij jou, Paroom is bij Twuk, Manack is bij Coriack, maar de rest?’

Vala stuurde de kruiser de lange helling af en deed alsof ze niet luisterde. Zo liet een Rode Herder zijn afkeuring blijken: door te zorgen dat je kon meeluisteren. Partners! Na de volgende bocht kreeg ze uitzicht op een brede, bruine rivier.

De twee Roden waren van een monogaam ras, en gepaard. Ze hielden er niet van gescheiden te zijn, maar twee kruisers hadden nu eenmaal twee gidsen nodig. Kay en Vala moesten eveneens gescheiden zijn, want twee kruisers hadden twee bestuurders nodig. Maar zij en Kay waren niet gepaard!

Daar kwam Silack aanrennen, al een heel eind bij Kruiser Twee vandaan. Vala sloot de brandstoftoevoer en liet haar kruiser stoppen.

Sprokkelaars konden rennen als een stormwind. Silack keek grijnzend naar haar op en gebruikte dat moment om even op adem te komen. ‘Kaywerbrimmis wil nog verder naar boven,’ zei hij toen.

Ze keek achterom. De helling links van de pas leek zo te zien best te doen. Kay zou daar boven de sneeuwgrens zijn, maar een goed uitzicht hebben.

‘Moeten we wachten?’

‘Kay zegt van niet. Blijf staan als jullie gevaar tegenkomen. We hebben jullie in het oog. We zullen komen.’ ‘Goed.’

Silack holde terug. Verder bergop was Kay’s bemanning spullen aan het uitladen. Tonnen! Zonder Paroom en Twuk zou het eindeloos hebben geduurd. Enkele tientallen ademhalingen later kwam Kruiser Twee in beweging. Kay zat op de bestuurdersbank en de rest van de bemanning liep achter de kruiser aan, natuurlijk met uitzondering van de Demon. Treurbuis zou pas halverwege de nacht wakker worden.

Nu verdwenen ze achter een bocht uit het zicht.

Kruiser Een vervoerde Valavirgillin en Sabarokaresh, Waast en Beedj, Manack en Coriack, Tegger, en Harpist. Ze bleven buiten de vrachtcontainer. Deze was nog nooit zo schoon, zo geurloos geweest. Harpist, de Demon, zou de duisternis zeer op prijs hebben gesteld, maar hij behielp zich net als de anderen met slaapbeurten onder de zeildoeken, op dekens die waren uitgespreid op de planken van de lastvloer.

De Machine-mensen op Kruiser Twee waren allebei mannen. Zij en Kay hadden geaarzeld of ze Chitakumishad zouden meenemen. Ze zouden liever Spash hebben gehad, maar niemand wilde het leven van Spash in de waagschaal stellen nu ze zwanger was. Chit had weliswaar vastgebonden moeten worden tijdens de aanval door de vampiers, maar hij was slim en handig met gereedschap.

Ze zouden het wel redden. Er was altijd nog rishathra.

Kruiser Een was nu onder het wolkendek gekomen. De schemering verried dat de zon al half was afgedekt. En wat gebeurde er daar bij de rivier? ‘Tegger, geef me je scherpe blik. Daar bij de rivier?’

Sprokkelaars waren bijziend; ze konden amper verder zien dan hun tenen. Machine-mensen hadden goede ogen, maar niemand had ogen zoals de Roden. Tegger klauterde op de bestuurdersbank en tuurde met een hand boven zijn ogen. Toen klom hij nog hoger, tot op de geschutskoepel.

‘Vampiers. Twee stuks. Ze zijn afschuwelijk, Vala. Hoor je iets?’

‘Nee.’

‘Toch geloof ik dat ze aan het zingen zijn, Vala. En… er komt iets zwarts uit het water. Hoe zien Riviermensen eruit?’

‘Glimmend zwart. Jouw grootte, maar meer gedronger, gestroomlijnd.’

‘Korte armen, grote handen met vliezen tussen de vingers? Benen insgelijks? Ze hebben er een uit het water gelokt. Nu beweegt een van de vampiers zich stroomafwaarts. Misschien van het verkeerde geslacht, ik kan het niet zien van deze afstand. Hoe snel kunnen we beneden zijn?’

‘Niet zó snel.’ Niet snel genoeg voor een redding. Ze waren nu iets dichterbij. Vala zag twee bleke gestalten en een zwarte. Een van de bleke kuierde weg, de oever volgend. De zwarte gestalte liep wankelend naar de andere bleke, die haar omarmde, maar een paar tellen later achteruit deinsde en in de modder viel. De gedrongen zwarte gestalte naderde haar opnieuw, de armen uitgestoken, maar de bleke probeerde op haar schrale billen zo snel mogelijk weg te schuiven. Raapte toen haar moed bij elkaar — of werd gedwongen door honger — stond op en aanvaardde de omhelzing door de andere.

Zwart en wit wreven tegen elkaar aan. Vala hoorde een gekrijs als van een bergkat en zag dat de bleke gestalte zich losrukte en stroomopwaarts wegrende. De zwarte gestalte kon haar niet bijhouden en bleef staan. Er klonk een hol, troosteloos gehuil.

‘Hoe vlug?’ vroeg Tegger nogmaals.

‘Rond halverwege de avond zullen we beneden zijn, op tijd om ons te wassen. Daarna moeten we onze verdedigingsmaatregelen testen, denk ik. Het beste lijkt me dat Wagen Twee boven blijft. Manack, luister je? Coriack?’

Ik heb je gehoord,’ zei Coriack. ‘Wagen Twee blijft boven tot het licht wordt.’

‘Ga het Kaywerbrimmis zeggen. En blijf dan bij Wagen Twee. Ik wil jou niet in je eentje op de pas hebben bij het vallen van de nacht!’