Beedj liep rechts voor hen uit met zijn kruisboog in de aanslag. Barok bediende het kanon. Tegger zat gehurkt boven hem.
De zwarte humanoïde lag ontroostbaar in de modder van de rivieroever. Hij rolde zich op zijn zij en zag de dalende kruiser nu aankomen. Hij wachtte.
Manack sprong van de treeplank en rende naar voren. Vala had haar geweer in de hand, klaar om te schieten.
Er begon een vampier te zingen.
De muziek was onmiskenbaar en teisterde haar zenuwen. Manack bleef abrupt stilstaan. Vala kon geen doelwit vinden. De Riviermens strompelde naar het struikgewas verderop.
De tweede vampier kwam hem van daaruit bedeesd tegemoet lopen. Een mannelijke was het. Hij stak zijn armen lokkend, smekend in de hoogte. Vala vuurde, ondanks de muziek in haar oren, de geur in haar neus.
De kogel trof hem vlak onder de oksel en wierp hem met ruw geweld opzij. In de halve duisternis bleek zijn bloed even rood als dat van welke humanoïde ook. Vala ving een krachtiger vleug van zijn geur op. Zij trok haar handdoek voor haar gezicht en inhaleerde de geur van peperprei.
Manack bleef uit de buurt. De Riviermens wierp zich op het vampierlichaam. De vampier vertoonde een paar hevige stuiptrekkingen en lag toen stil.
Vala stuurde de kruiser tot vlak naast het tweetal. Haar passagiers sprongen van de treeplanken.
Sluik zwart haar, korte dikke armen en benen, brede platte handen en voeten, een gestroomlijnd lichaam… kleren. De torso van de Riviervrouw was bedekt met het bruine bont van een ander wezen. Ze keek naar hen op en rukte zich toen met zichtbare inspanning los van de mannelijke vampier.
‘Gegroet,’ zei ze. ‘Ik ben Wurblychoogl…’ gevolgd door een vochtige stroom van lettergrepen en een spoortje van een glimlach. Dat kunnen jullie nooit uitspreken…
‘Gegroet, Wurble,’ zei Vala. Ik ben Valavirgillin. Waarom heeft de vampier je niet gedood?’
‘Hierdoor,’ zei de vrouw terwijl ze met haar handen naar de bedekking van haar tonvormig lichaam wees. Het kledingstuk was stijf rond haar nek, maar de zijden, waar de haren geschoren waren, bestonden uit soepel leer. En de rest — front en rugzijde — bestond uit bont van een of ander waterdier.
‘We gebruiken het gif van een roofvis uit de Diepe Meren, over land een halve dagmars hiervandaan. Die gifvis steekt andere vissen dood en vreet ze dan op. De angel bevat een soort gelei. Wij besmeren een otterhuid met die giftige gelei en scheren het bont weg waar onze armen liggen als we zwemmen. Vampiers houden niet van de gelei, maar als ze eenmaal… dan moeten… dan moeten ze…’ Ze richtte zich tot Manack. ‘Kun je zwemmen, kleine dappere? Kun je een poosje je adem inhouden?’
Ik zou verdrinken,’ zei Manack.
‘Onze stam, Thuisvloed, heeft maar vier van zulke vesten,’ zei de Riviervrouw tegen Vala. ‘Vampiers houden ons van de oevers vandaan, dat is nu al vele falans zo. Als van tijd tot tijd iemand van ons een vest draagt en zich door een vampier laat omhelzen leren ze misschien de Riviermensen met rust te laten. Dan kunnen we weer een poosje jagen op de oevers.’
‘Je toont grote moed!’
‘Dat doe ik voor Borubble, want hem wil ik als paargenoot.’ ‘En bovendien heb je dan zelf een vampierluchtje bij je,’ zei Waast pesterig.
‘Duik in de flup! Wie zegt nou zoiets? Jij, rode, kun jij diep duiken, al is het maar enkele tientallen ademhalingen?’
Tegger schudde van nee. De vraag hing hem de keel uit.
De Riviervrouw zuchtte. ‘We horen praten over rishathra. Nooit eens wat praktijk. Moet paren! Ga Borubble het goede nieuws vertellen. Zal hem ook zeggen dat er bezoekers zijn gekomen. Blijf hier op de vlakke modder, dan zien jullie de vampiers al van ver aankomen.’
Ze schoot weg en bereikte over de modder het water nog voordat Vala een intelligente rephek had kunnen bedenken.
Water kon andere gevaren dan vampiers herbergen. Daarom baadde de hele ploeg met schietklare wapens in de hand. Na afloop ging Barok met de Sprokkelaars een eindje stroomopwaarts om te vissen. Vala benijdde hem een beetje, maar ze moest achterblijven om de verdediging te regelen.
Kruiser Een bracht de nacht door op de moddervlakte. Er kwam geen bezoek — noch van Riviermensen, noch van vampiers.
Het verliep allemaal gladjes, vond Vala. Helemaal volgens de plannen en de verwachtingen. Daar maakte ze zich zorgen over.
Drie nachten geleden hadden hun plannen een definitieve vorm gekregen.
Vier Roden waren gekomen om aan de oorlog deel te nemen. Van hen waren Warvia en Tegger gebleven, maar de twee ongepaarde mannen, Anakrin hooki-Whanhurhur en Chaychind, waren overreed om naar het domein van de Roden terug te gaan en instructies door te geven die de redding van hen allen konden betekenen. Whand had meer dan genoeg van alles wat met vampiers te maken had en het scheen bovendien dat Spash zwanger van hem was geraakt. Zij zouden achterblijven om Kruiser Drie van nieuwe brandstof te voorzien. Zo bleven alleen Valavirgillin en Kaywerbrimmis over, als enige bestuurders, om ieder een kruiser te commanderen.
Ze hadden de teams al meteen samengesteld, maar er vervolgens elke nacht opnieuw over gedebatteerd.
Het dagenlange gewroet in de enorme mesthopen van de Grasreuzen had de status van de Machine-mensen onder deze volken niet verhoogd, daar was Vala wel zeker van, maar de mest had vele vaten salpeterkristallen opgeleverd.
De reliëfkaart buiten de omwalling was steeds gedetailleerder en fraaier geworden. Alleen vroeg in de avond en laat in de nanacht was er genoeg licht voor de Demonen en de andere soorten om er gezamenlijk aan te werken, maar ze hadden er een hele falan, vijfenzeventig dagen, de tijd voor gehad.
Ruwe aardkluiten waren vervangen door kleurige klei. Als ooggetuigen het eenmaal eens waren over de vorm en de maat werd die klei op houtvuur hard gebakken. Daarna was gekleurd zand gebruikt om mogelijke routes van de kruisers uit te stippelen. Met die routes en hun alternatieven waren ze steeds bezig tot de nacht viel en ze zich allemaal binnen moesten terugtrekken.
De vampiers kwamen niet elke nacht, maar ze kwamen af en toe in hele zwermen. Vampiers leerden niets bij, communiceerden niet met elkaar. Moonwa had het gebogen vensterscherm van de Moerasmensen in de stuurboord-draaiwaartse curve van de omwalling gemonteerd. De vampiers vielen aan die kant aan en krijgers van vier soorten humanoïden doodden hen met geweren en kruisbogen door via spleten naast dat onzichtbare scherm op hen te schieten.
Vala had op die manier in verschillende nachten leren omgaan met een kruisboog. Ze hield van het valse gevoel van veiligheid dat het scherm haar gaf. Vals, omdat het de vampiergeur niet kon tegenhouden.
Het hoofdgebouw was bijna koepelvormig; het bestond uit een ronde aarden wal met daarboven een overspanning van zeildoek, gesteund door een dikke centrale mast. De ruimte was enorm groot, maar tevens enorm vol. Vijftienhonderd Grasreuzen — meer vrouwen dan mannen, massa’s kinderen, overal baby’s — produceerden een stank waarvan iemand met een maaizwaard plakjes bad kunnen snijden.
Wemb bevond zich in een groepje vrouwen. Ze voedden haar met de hand, en aten zelf ook, en Wemb scheen het plezierig te vinden. Barok zwaaide naar haar en zij zwaaide terug, zonder op te staan. Ze begon al aardig bij te komen, vond Vala, van de nacht die zij en Barok tussen de vampiers hadden doorgebracht.
Barok zou met Kruiser Een meerijden. Vala had zich afgevraagd of hij zich van verdere actie zou onthouden, zoals Whand en Spash, of toch liever jacht wilde maken op de vampiers die zijn dochter hadden meegenomen.
Grasreuzen waren groot, maar zij hadden geen probleem met een dicht opeengedrongen menigte. Machine-mensen, zo ontdekte Vala, moesten echter oppassen dat ze niet in de verdrukking kwamen.
De Roden waren prikkelbaar. De Grasreuzen bleven uit hun buurt.
Als Machine-mensen en Roden zich al zo nietig voelden, waarom gedroegen de nog veel kleinere Sprokkelaars zich dan zo ongeïntimideerde? Ze hadden tactieken bedacht die kennelijk werkten. Sommige speelden met kinderen, andere waren volwassenen van dienst: met hun bijziende ogen wisten ze parasitaire insecten feilloos te vinden.