De Thurl bevrijdde zich van een stuk of tien vrouwen. Beleefd, zonder kwaadaardige bijbedoeling, vroeg hij Vala: ‘Hebben jullie in de stronthoop gevonden wat jullie zochten?’
Wel, de tijd was gekomen om een geheimpje te onthullen. ‘Ja, we zijn u dankbaar. Als we de kristallen mengen met de zwavel en de houtskool die de Roden voor ons verzamelen hebben we het spul waardoor we onze kogels kunnen afschieten.’
‘Aha,’ zei de Thurl, die zijn verrassing probeerde te verbergen.
Hij kon heus nog geen kruit maken, hield Vala zichzelf voor, want hij kende de verhoudingen van het mengsel niet. Maar hij wist nu in ieder geval dat de Machine-mensen niet voor hun lol met de mest in de weer waren geweest.
Er sijpelde nu vampiermuziek binnen in de ontspannen rust, en de rust werd een doodse stilte.
En toen kreeg het gezang van de vampiers instrumentale begeleiding. Aanvankelijk sloot deze aan bij de vampiermuziek. Vala had geleerd de verschillende instrumenten te onderscheiden: de harp, de treurbuis, de fluitbuis, het slagwerk. Maar nu werd de muziek van de Demonen snerpender en luider; ze dissoneerde met die van de vampiers, overstemde haar, en het slagwerk op de achtergrond gaf een ritme aan dat steeds sneller, steeds opzwepender werd. En toen was er opeens niets meer van vampiergezang te horen…
De volgende ochtend waren ze op weg gegaan. Die avond brachten ze de nacht door op een rotspiek naast een rivier. De vampiers heten hen met rust.
Vroeg in de volgende dag bereikten ze Ginjerofers kudden. De Roden hadden een brandstofvoorraad klaar. Houtskool en zwavel hadden ze van ver moeten halen, ten koste van hoge prijzen, een investering waarvan het nut hun vooralsnog twijfelachtig leek.
Pas toen de zon al helemaal was bedekt door de nacht waren ze klaar met het laden van de kruisers. De Roden sloegen hun kamp op rond de kruisers. Toen de vampiers kwamen schoten de kanonnen over de hoofden van de roodhuidige boogschutters heen. Bij de dageraad bleek dat de vampiers minstens veertig doden hadden achtergelaten.
De kruisers hadden handelsgoederen bij zich en Vala had geschenken uitgedeeld, maar deze veertig dode vampiers schiepen pas echt een band tussen de soorten die hier bijeen waren.
De derde dag staken ze de Sneeuwjagerspas over. De lengte van een dagmars hing af van de geaccidenteerdheid van het terrein, waaronder de hoogteverschillen, en wisselde natuurlijk per mensensoort, maar Vala meende dat ze inmiddels toch het equivalent van twee echte dagmarsen hadden afgelegd. In dat geval zouden ze het kamp van de vampiers dus de volgende middag kunnen bereiken, als ze tenminste zo dwaas zouden zijn er regelrecht op af te rijden.
In de ochtend kwam Kruiser Twee naar beneden gereden. Warvia zat boven op de geschutskoepel onder een soort luifel van dekzeil.
‘Waast!’ riep Twuk opgewekt. Is de Sneeuwjagerspas de gemakkelijkste doorgang in deze bergketen?’
‘Als Roden en Demonen het daarover eens zijn, wie kan dan nog twijfelen?’
‘De vampiers vinden het ook!’
Er hing een luidruchtige overwinningsroes om Kruiser Twee. Zelfs Treurbuis vertoonde haar hoofd even in het daglicht; ze knipperde met haar ogen, produceerde een groteske grijns en trok het toen schielijk weer terug.
Het viel Vala op dat moment niet op hoe stilletjes Warvia was. Rode Herders waren zelden vrolijk.
Het kabaal wekte anderen. Vala zag een rij druipend-zwarte hoofden opduiken, een eindje bij de oever vandaan. De Riviermensen kwamen niet dichterbij, en Vala liet dat maar zo, terwijl Kay, Chit, Twuk, Paroom, Perilack en Silack hun onderling verweven verhalen vertelden.
Kaywerbrimmis parkeerde Kruiser Twee op een rotspunt die uitzag op de pas. De aanblik was die van een ononderbroken wolkendek — niet wat Kay had gehoopt, maar hij kon wachten. Allemaal hadden ze gebaad in de rivieren die ze waren tegengekomen, twee keer in drie dagen. Ook al waren ze misschien niet helemaal geurloos, ze hadden het in elk geval geprobeerd.
(Op dit moment waren ze allerminst geurloos! Ze grijnsden en raakten elkaar aan en probeerden om strijd aan het woord te komen. Vala begon te vermoeden hoe de nacht was verlopen.)
Duisternis omsloot hen. En toen begonnen er vampiers over de pas te stromen. Treurbuis, die de wacht hield, waarschuwde de anderen.
De zware lading van Kruiser Twee, die nog naast de pas lag gestapeld, moest een geur hebben gehad. Kay richtte zijn kanon ietsje stuurboord van dat punt en wachtte af. Hij doodde er twintig met drie schoten.
Daarna lieten de vampiers de pas een poosje leeg. Vervolgens probeerden ze er als enkelingen of in kleine groepjes doorheen te schichten. Kay’s ploeg probeerde het met gerichte schoten, als dat zinvol leek, maar liet de vampiers verder ongemoeid. Pijlen en kogels konden opnieuw gebruikt worden, maar kruit niet.
Later verschenen ze weer als een groep. Kay gebruikte zijn kanon, maar hield daar bijna meteen mee op. ‘Ze hadden gevangenen bij zich, Vala. Forse, trage kerels met grote handen en brede schouders, breed gebouwde vrouwen, een kop kleiner, allemaal met een geelachtige haardos die hun hoofd als een soort paddenstoelkap bedekte. Warvia heeft hen het beste gezien. Warvia?’
Warvia moest zichzelf overwinnen. ‘Wij kennen de Boermensen. Het zijn planteneters. Ze verbouwen groenten en planten en ze houden ook vee, samen met Rode Herders, door wie ze verdedigd worden. Maar vannacht hebben we geen Roden gezien.’
Paroom: ‘Ze liepen niet in een groep bij elkaar en er was niemand die probeerde te ontsnappen. Ze hadden stuk voor stuk een eigen vampier als… als metgezel. Die vampiers kon je moeilijk onder schot krijgen. We hebben wel een paar loslopende vampiers neergeschoten.’
Twuk: ‘Ze zongen naar ons! Treurbuis begon mee te spelen. Daar werden ze bang van!’
Kay: Ik heb het kanon niet gebruikt wegens die gevangenen, maar verder konden we niets voor hen doen. Wat, in de naam van de Boog, moeten vampiers nou met gevangenen?’
‘Een kudde,’ zei Tegger.
Hij had het bijna terloops gezegd, want hij stond naar Warvia te staren, die ieders blik ontweek. Niettemin was het een lelijke gedachte. Dubbel lelijk, zelfs, want ze impliceerde dat vampiers onaangenaam sapiens waren…
‘De wind,’ vervolgde Kaywerbrimmis, ‘blies koud en schoon en nat in onze neusgaten tot halverwege de nacht. Toen begonnen er weer vampiers door de pas te stromen, deze keer zonder gevangenen. Ze renden. Misschien nerveus door de geur van hun eigen doden? Ze vormden een makkelijk doelwit. Maar toen draaide de wind en kwam die geur ook naar ons toe.’
Treurbuis keek naar buiten vanonder haar zeil en luisterde mee, maar ze hield haar gezicht in de schaduw. Ik zou die vampiers hebben nagejaagd, Kay,’ zei ze. ‘Onze muziek brengt hen in verwarring, ze verstijven erdoor.’
Kay keek Vala aan. ‘Hoe dan ook, ik heb Treurbuis uitgenodigd met mij te rishen.’ Onuitgesproken: die Demonvrouw stond op het punt zich bij de vampiers te voegen! ‘Zij maakte muziek, wij dansten. Warvia verweet me dat ik het gevecht in de steek liet, maar de anderen pikten het idee snel genoeg op…’
Ondanks het algemene gelach was de fluisterende tenorstem van Harpist goed te verstaan: ‘Hoe was hij?’
Treurbuis: ‘Geïnspireerd. Paroom ook.’
‘We deden…’ Kay haperde even, een hartslag lang, maar Vala merkte het meteen. ‘We deden allemaal mee. Je moet begrijpen, Vala, dat het op de pas wemelde van de vampiers. Toen we waren opgehouden met schieten stroomden ze er als een woeste rivier overheen. We hadden hun geur tot blokjes kunnen hakken om die aan oudjes te verkopen!’
Tegger keek omhoog naar zijn paargenoot. Warvia’s stilzwijgen zat hem dwars, dacht Vala, maar iets verontrustenders was niet bij hem opgekomen.