Выбрать главу

Ik denk dat de Thurl ons Twuk heeft meegegeven omdat ze klein is,’ zei Kaywerbrimmis. ‘Een puike beslissing!’ Twuk schonk hem een stralende glimlach. Warvia tuurde naar ongeziene verten; haar gezicht leek wel van steen.

‘Tweetiende deel van de nacht ging aldus voorbij, schat ik. Toen draaide de wind opnieuw. Ik had niet meteen door dat de vampiergeur verdwenen was, want we hadden inmiddels onze eigen geur. Maar Chit zag…’

Chit: ‘Vampiers die ons over het ijs probeerden te besluipen. Ze zijn bijna even licht van kleur als de sneeuw zelf.’

Kay: ‘De wind werd wisselvallig en bleef dat ook. Af en toe vingen ze een vleug van onze geur op en dan kwam er een groepje onze kant op. We waren moeilijk over het hoofd te zien, kun je wel zeggen.’

Paroom: ‘Wel tien tientallen soms.’

Kay: ‘Maar tegen de ochtend kwam er helemaal niemand meer. De hele pas lag bezaaid met dode vampiers. Ze mijden hun doden.’ Vala: ‘Lijkt mij het onthouden waard.’

Twuk: ‘Bij het eerste licht haalden we onze lading op en verzamelden de pijlen en kogels. Vala, ik geloof dat we het Schaduwnest gezien hebben.’

‘Vertel op!’

‘Warvia?’

De Rode keek niet naar beneden. ‘Uit draaiwaartse richting kwam het daglicht op ons af, maar wij waren nog in het donker. We waren uitgeput, maar ik zat op mijn post, hier op de geschutskoepel. De wolken weken uiteen. Ik zag twee zwarte strepen. Moeilijk te zeggen hoe ver weg, of hoe hoog, maar het was een soort zwart plateau met constructies erop, in het midden het hoogste en zilverkleurig glanzend, met over de volle breedte een zwarte schaduw eronder.’

‘Weinig meer dan Harpist ons al verteld heeft,’ zei Vala provocerend.

Een opflakkering van kwaadheid, onderdrukt. Ik zag dat de zilveren kronkeling van de rivier, deze rivier, de schaduw binnenvloeide.’

‘Wij kennen het Schaduwnest.’ Een nieuwe stem meldde zich. Een gladde, glanzende zwarte gestalte van onduidelijk geslacht en onbepaalde leeftijd kwam uit het water gegleden en ging rechtop in de modder staan. Ik ben Rooballabl. Welkom bij Thuisvloed, trek vrijelijk door ons gebied. Ik spreek de handelstaal beter dan de meesten. Ik heb gehoord dat niemand van jullie wil rishen?’

‘Niet onder water, Roobla,’ zei Vala op spijtige toon. Dat zou nog eens een sensatie zijn! ‘Schaduwnest?’

‘Het Schaduwnest is een grot zonder wanden. Een zwart dak dat vrij in de lucht zweeft, met een omtrek van vijftienhonderd passen. Vampiers broeden en leven daar al sinds mensenheugenis.’

Harpist sprak van onder zijn zeil, zonder zich te vertonen, en alleen Vala hoorde het. ‘Vijftienhonderd passen komt overeen met minder dan vijfhonderd passen in doorsnee, gemeten in passen van de water-mensen. Tweehonderd voor de Grasreuzen, driehonderd voor jou en mij en de Roden. Een diameter van driehonderd passen, dat klopt met wat wij hadden gehoord.’

‘Roobla, hoe hoog hangt dat dak?’ vroeg Vala.

Rooballabl wisselde een reeks snelle kwaakgeluiden uit met iemand die nog in het water lag. ‘Fudghabladl weet het niet.’ Meer kreetjes. ‘Laag genoeg om zelfs bij harde wind de regen buiten te houden,’ zei Rooballabl. ‘Jullie moeten begrijpen dat alleen Fudghabladl daar ooit geweest is.’

‘Hoe is jullie Thuisvloed ginds in het Schaduwnest? Kunnen vampiers zwemmen?’

Er klonk gesnater en gekwaak. Toen kwam er iemand naar voren (een witte bontkraag rond zijn hoofd en de plek waar men kaken zou verwachten) die met Rooballabl begon te praten. ‘We moeten daar over de bodem glijden als we erdoorheen willen,’ zei Rooballabl. ‘Tegenwoordig komen wij daar geen van allen meer. Flet water is een riool, soms een whonkee.’ Een onbekend woord. ‘Vampiers zwemmen nooit.’

‘ Whonkee’ zei Harpist, onzichtbaar, ‘is het pad van de doden.’ Vala knikte.

Warvia liet zich de geschutskoepel binnenglijden.

Vala hield Kruiser Twee in het oog, terwijl de discussie voortduurde. Warvia Het zich niet meer zien. En waar was Tegger?

De Riviermensen hadden al generaties lang vampiers geobserveerd, maar alleen vanuit hun eigen gezichtspunt. Vampiers dumpten sporadisch lijken in de Thuisvloed, bij honderden tegelijk, van wel tien tot twintig soorten, waaronder hun eigen soort. Een rotatie later was er dan altijd een overvloed aan vissen. Dat was de moeite van het weten natuurlijk wel waard… maar de oude Fudghabladl was al twintig falans of langer niet meer in de buurt van het Schaduwnest geweest.

‘Afgezien van die vissen is er aan de andere kant van het Schaduwnest niets dat die moeizame tocht lonend zou maken.’

Vala dempte haar stem. ‘Harpist,’ zei ze, ‘lijken die in de Thuisvloed worden afgevoerd zijn voor jullie verloren, is het niet?’

‘Vissen vreten ze op, vissers eten de vissen, dus uiteindelijk is alles toch weer van ons.’

‘Flup! Jullie worden bestolen.’

‘Vala, vampiers zijn dieren. Dieren stelen niet.’

Rooballabclass="underline" ‘Alleen Riviermensen kunnen het Schaduwnest binnengaan en er levend weer uit komen. Waarom vragen jullie deze dingen? Waarom zijn jullie hier, en met zoveel soorten?’

Beedj gaf antwoord voordat Vala de kans kreeg. ‘We gaan een eind maken aan de vampierdreiging. We zullen hen in hun eigen kamp aanvallen. Humanoïden die niet kunnen reizen hebben ons op andere wijze gesteund.’

De Riviermensen bespraken dat onderling. Vala meende dat ze onderdrukt gelach hoorde. Maar misschien ook niet.

‘Valavirgillin,’ zei Rooballabl, ‘wij denken dat we een Demon in jullie midden hebben gezien.’

‘Twee vertegenwoordigers van het Nachtvolk reizen met ons mee. Andere vergezellen ons op enige afstand als vrienden. Ze houden niet van zonlicht, Roobla.’

‘Demonen en vampiers zijn allemaal wezens van de nacht.’

Bedoelde Rooballabl dat ze bondgenoten waren? ‘Ze concurreren om dezelfde prooi in dezelfde gebieden. Maar in feite is het ingewikkelder…’

‘Weet je zeker dat ze aan jouw kant staan?’

Een volle falan lang had Vala zelf vraagtekens geplaatst bij de motieven van de Demonen. ‘Ja, helemaal zeker.’ ‘Wij zouden niet met jullie kunnen reizen.’ ‘Nee.’

‘Maar als jullie met de wagens de Thuisvloed volgen kunnen we met jullie meegaan, Fudghabladl en ik. Om informatie te geven. We zullen vesten meenemen en jullie verder stroomafwaarts dingen leren.’

Ze begonnen details uit te werken. Dit was een onverwachte meevaller, waarvan Vala ten volle gebruik moest maken, ook al waren Tegger en Warvia in geen velden of wegen te zien.

7. De dwaalgeest

Tegger zat roerloos op zijn knieën, met zijn hielen onder zijn billen, en met zijn rug naar een hoog, vaal rotsblok. Het struikgewas om hem heen onttrok hem aan het oog. Dit was hoe Roden jaagden. En Tegger jaagde in het domein van zijn geest — op zoek naar Tegger. Zijn handen speelden rusteloos met zijn zwaard, wreven steeds weer over de snede.

Er schoten oppervlakkige gedachten door hem heen. Als hij diepere overpeinzingen zou toelaten zouden deze op Warvia betrekking hebben, maar die zou hij niet kunnen verdragen — dat wist hij.

Het voortdurende ruisen van het water deed hem knikkebollen. Hij zou geen enkel wezen horen naderen, maar misschien zou hij iets ruiken, of beweging zien in het kreupelhout om hem heen.

Alle actie speelde zich af op de oever. Op een gegeven moment hadden de onderhandelingen de vorm aangenomen van een zwempartijtje.

Je kon een zwaard ook tegen jezelf gebruiken. Gewoon de andere kant op steken. Of van een hoge rots af springen? Het was maar een vluchtige gedachte.

‘Tegger hooki-Thandarthal.’

Tegger schrok op en stond al boven op de rots met zijn zwaard om zich heen te maaien voordat zijn verstand terugkeerde. Vampiers konden niet praten, maar wat…

Een stem die net iets luider klonk dan het ruisen van de rivier, maar zo zacht dat Tegger zich misschien iets inbeeldde, zei: Ik kan je geen kwaad doen, Tegger. Ik vervul wensen.’