Er was geen levend wezen te zien. ‘Wensen?’ vroeg Tegger. Was hij gevonden door een dwaalgeest?
Ik was ooit gewoon een levend wezen. Nu help ik anderen die zoeken naar iets beters. Wat zou jij van mij verlangen?’
Ik wil dood.’
Stilte. Toen: ‘Wat een verspilling.’
Tegger hoorde in het gefluister een soort lichamelijke inspanning doorklinken. Hij kon niet geloven, zonder te weten waarom, dat zijn zwaard snel genoeg zou zijn. ‘Wacht,’ zei hij.
Ik wacht.’ Het gefluister klonk van veel dichterbij.
Tegger had twee keer gesproken zonder na te denken. Hij was aan een snelle dood ontsnapt. Wilde hij dat? Maar als wensen vervuld konden worden…
‘Er is de afgelopen nacht iets gebeurd. Ik wil dat het niet gebeurd is.
‘Dat kan niet.’
Iedere man op Kruiser Twee, ongeacht zijn lichaamsvorm, zijn stofwisseling, zijn eetpatroon, had gepaard met Teggers paargenoot.
Zij moeten sterven, dacht hij. Ook de vrouwen? Iedereen die het weet, zelfs Warvia, dacht hij, hoewel zijn geest die opwelling ook meteen weer verwierp.
Zij hebben dit Warvia aangedaan, mij aangedaan. Het waren de vampiers! Moet ik nu de helft van ons gezelschap doden door een wens? De rest, niet meer verdedigd, zou dan ook sterven. En Ginjerofers stam…
Hij zag opeens voor zijn geestesoog hoe alle stammen van de Roden zouden worden geteisterd door een groeiend leger van vampiers. Mannen en vrouwen, niet langer in staat elkaar te vertrouwen, zouden woedend met elkaar breken. Families, hele stammen zouden uit elkaar vallen, en de vampiers zouden hen een voor een te pakken krijgen.
‘Ik zou willen,’ zei Tegger, ‘dat u alle vampiers onder de Boog uitroeit.’
‘Die macht heb ik niet,’ zei de fluisterstem. ‘Welke macht dan wel?’
‘Tegger, ik ben een geest en een stem. Ik weet dingen. Soms zie ik dingen eerder dan jij ze ziet. Ik lieg nooit.’
Nutteloos wezen. ‘Dwaalgeest, uw goede bedoelingen blijven ver achter bij uw vermogens. Als ik nu eens een vis wilde om te eten?’
‘Dat kan ik. Zul je wachten?’
‘Dat zal ik, maar waarom?’
Ik mag niet worden gezien. Het zou veel sneller gaan als ik je vertelde hoe je zelf aan een vis kunt komen.’
Dat was waar: het was heel druk op de oever. ‘Hebt u een naam?’
‘Noem me maar hoe je wilt.’
‘Fluister.’
‘Goed.’
‘Fluister, ik wil vampiers doden.’
‘Dat willen al je metgezellen ook. Keer je naar hen terug?’ Tegger rilde. ‘Nee.’
‘Bedenk wat je nodig zult hebben. Je weet inmiddels dat de macht van de vampiers verder reikt dan jouw zwaard.’
Tegger kreunde, boog zijn hoofd en drukte zijn handen op zijn oren. De fluisteraar wachtte geduldig en zei toen: ‘Je hebt verdedigingsmiddelen nodig. We zullen een lijstje opstellen.’
‘Fluister, ik wil met niemand van hen praten!’ Hij had zich opeens herinnerd dat hij bij de Grasreuzen een falan lang bijna elke avond had gesnoefd dat Warvia en hijzelf door hun monogame levenswijze een superieure weerstand boden tegen de verlokkingen van de vampiers.
Geen wonder dat de andere soorten daardoor geïrriteerd waren geraakt!
‘Het eerste voertuig is verlaten, op Harpist na,’ zei Fluister. ‘Harpist slaapt, maar ook al wordt hij wakker, hij zal je niet hinderen. Neem mee wat je nodig zult hebben.’
Vala wenste maar dat ze in de juiste stemming kon komen.
Het water was koud. Je moest voortdurend bewegen om een beetje op temperatuur te blijven. Iedereen scheen bezig te zijn iemand anders te wassen. Vragen over anatomie en rishathra konden worden beantwoord door te wijzen. Chitakumishad en Rooballabl probeerden een methode uit te werken die het mogelijk maakte dat Chit zijn mond boven water kon houden. Beedj en Twuk keken aandachtig toe en kwamen met suggesties.
Alle parasieten waren afgespoeld, maar Sprokkelaars waren ook erg goed in het verhelpen van schijnjeuk.
Barok draaide zich grijnzend om. Hij pakte Vala stevig bij de schouders en draaide haar zonder pardon om, waarna hij vastberaden haar rug begon te boenen met een of ander ruig stuk onderwatermateriaal.
Het ging er allemaal zeer vriendelijk aan toe, zoals dat mogelijk is onder mensensoorten die voor hun levensbehoeften niet met elkaar hoeven te concurreren. Alles zou volmaakt in orde zijn als Warvia en Tegger nu samen, hand in hand hollend, uit de container zouden komen.
Ze keek over haar schouder. De riviergeluiden zouden haar stemgeluid verdoezelen als ze zachtjes sprak. ‘Sabarokaresh, ik heb je hulp nodig. Die van jou en Kaywerbrimmis en Chitakumishad.’
Barok bleef boenen. ‘Wat voor hulp?’
‘Kom mee als ik in Kruiser Twee ga kijken.’
Nu kwamen zijn handen tot rust. Hij keek om zich heen. Ik geloof dat we Chit beter niet kunnen storen.’
‘Nee. Denk je dat hij het op die manier voor elkaar krijgt?’
‘Misschien verzuipt hij. Ginds is Kay. Ongebruikelijke aanblik!’
Kaywerbrimmis lag op zijn buik, half in het water, met zijn vinger kaarten te tekenen in de modder. Een niet nader te identificeren Riviermens gaf hem daarbij adviezen. Vala dook aan zijn andere zijde op en vroeg: ‘Word je iets wijzer?’
‘Misschien.’
‘Kun je mij een beetje van je tijd geven, samen met Barok?’
Hij draaide zijn hoofd, bestudeerde haar gezicht en besloot geen vragen te stellen. Hij sprong overeind en trok haar mee — even naakt als zij en Barok waren. Vala kreeg niet de kans bij haar stapeltje kleren te komen.
Ze zou het plezierig hebben gevonden naakt te lopen als het niet zo hard had geregend. Waren kleren echt zo gevaarlijk? Maar het was niet alleen een kwestie van schoon en geurloos blijven. Vampiers zouden kunnen leren dat er bloed te vinden was onder de geur van geweven stoffen en gelooid leer.
Maar het waren niet haar kleren die ze wilde, het was haar rugzak.
Een rugzak op een naakte vrouw, géén gezicht!
Och, het zou wel in orde zijn…
Toen het drietal buiten ieders gehoorsafstand was vroeg Vala: ‘Kay, hoe heeft Warvia zich —’
‘Ze heeft met ieder van ons rishathra gedaan.’
Ze stapte op de treeplank. ‘Zat het haar dwars?’
‘Zeker. Ze probeerde een paar keer naar buiten te gaan — misschien om bij ons weg te komen, misschien om naar de vampiers te gaan. Die zouden haar in beide gevallen te pakken hebben gekregen. Ze had het mis met haar idee van immuniteit.’
‘Kay, dat geloofde toch niemand.’’
‘Maar Warvia wel! Ik mocht haar gewoon niet laten gaan. Toen het weer licht was hebben we geprobeerd haar te kalmeren.’ Hij sprak met opeengeklemde kaken. ‘Geen succes. Misschien dat een vrouw. Of iemand die er niet bij was. Haar aan het praten krijgt.’
Ik zal het proberen,’ zei Vala. Ze opende het combinatieslot en stapte de vrachtcontainer binnen.
Het was er niet pikdonker. Er viel licht binnen via de toegang tot de geschutskoepel. Vala snoof de geurtjes van vroegere ladingen op en wachtte tot haar ogen zich hadden aangepast.
Kruit. Mingi en peperprei. Grote hoeveelheden gras voor Twuk en Paroom. Zeep: merkwaardig spul, gemaakt door een mensensoort die ver stuurboordwaarts woonde. Ze probeerde ook andere oude geurtjes te ontdekken — het angstzweet van mensen die zich voor aanvallers verborgen hielden, de doodsangst van zwaargewonden — maar die waren weggewassen. Het rook niet naar bloed.
Ze beklom de ladder naar de geschutskoepel. Geen spoor van Tegger.
Kaywerbrimmis raakte haar enkel aan. ‘O flup, o flup!’ Ze snikte bijna. Ik was er zo goed als zeker van dat hier alles onder het bloed zou zitten! Tegger moet het geraden hebben, en hoe zou Warvia tegen hem kunnen liegen? Warvia!’