Verst-in-de-achterhoede krijste als een bovenmaats espressoapparaat dat zichzelf in stukken reet. In dit gekrijs bevonden zich modulaties en boventonen die geen bewoner van de Aarde of Kzin kon verstaan, en harmonische klanken die aanzienlijke hoeveelheden informatie bevatten. Afkomst specificaties aangaande twee rassen die zich nog maar net hadden opgewerkt vanuit hun dierlijk bestaan op de vlakten en in bomen. Ontwerpen voor apparatuur die aan een zon plasma stoten kon ontlokken, en die de straal kon richten en modificeren — een gigantisch kanon op de schaal van Ringwereld. Specificaties voor computerfaciliteiten, geminiaturiseerd tot kwantumniveau, die de wanden van de cabine van Verst-in-de-achterhoede als een verflaagje bedekten. Machtige, nagenoeg onverwoestbare programmatuur.
Stom stelletje paria’s van halve wilden, halve dieren! Jullie beklagenswaardige beschermheer, jullie op genetische mazzel geselecteerde Teela was niet flexibel of slim genoeg, maar zelf hebben jullie niet eens het lef om te luisteren. Ik heb iedereen gered! Ik, en de software van mijn schip!
Nog een laatste kreet, toen was Verst-in-de-achterhoede weer kalm. Hij had geen danspas gemist. Een stap achterwaarts, buig, terwijl de Leider van Nu de Bruiden nadert voor een quadret. Kans om een slokje water te nemen, hard nodig. Een hoofd gebogen om te zuigen, het andere geheven om de dans te bekijken, want soms waren er variaties te zien. Werd Louis Wu seniel? Zo snel al? Hij was ruim boven de tweehonderd jaar oud, maar pepkruiden hadden sommige menselijke wezens wel een half millennium of langer fit en bij zinnen gehouden. Zonder zijn medische faciliteiten zou Louis Wu echter wel eens snel oud kunnen worden. En Chmeee zou verdwenen zijn. Het gaf niets. Verst-in-de-achterhoede bevond zich op de veiligste plek die maar denkbaar was. Zijn schip was begraven in vele kubieke kilometers gestold magma nabij het midden van het Reparatiecentrum van Ringwereld. Er was niets dringends. Hij kon wachten. Die bibliotheekmedewerkers… Er zou iets veranderen. En ondertussen kon hij dansen…
DEEL EEN
Het schaduwnest
1. Een oorlog van geuren
Wolken dekten de hemel af als een grijze laag graniet. Het gele gras stond er beroerd bij: te veel regen, niet genoeg zon. Ongetwijfeld hing de zon boven hun hoofd en bevond ook de Boog zich nog op zijn plaats, maar Valavirgillin had beide nu al twintig dagen niet meer gezien.
De kruisers rolden op hun manshoge wielen in een eindeloze motregen door het hoge gras. Vala en Kay reden op de bestuurdersbank; Barok zat boven hen op de schutterspositie. Baroks dochter Fora lag te slapen onder een luifel.
Elke dag… elk uur nu…
Sabarokaresh wees. ‘Is dat wat je zoekt?’
Valavirgillin verhief zich van haar zitplaats. Ze kon nog net zien dat het eindeloze gras in de verte plaats maakte voor een eindeloos stoppelveld.
‘Dat is het patroon dat ze achterlaten,’ zei Kaywerbrimmis. ‘We zullen wachtposten of een oogstploeg tegenkomen. Baas, ik snap niet hoe jij wist dat we hier Grasreuzen zouden vinden. Ik ben zelf nooit zo ver richting stuurboord geweest. Jij bent van Centraalstad, is het niet? Dat is honderd dagreizen naar bakboord.’
Ik had iets horen verluiden,’ zei Valavirgillin.
Hij stelde verder geen vragen. Kooplieden hadden nu eenmaal recht op hun geheimen.
Ze reden het stoppelveld op en veranderden van richting. De kruisers rolden nu gemakkelijker vooruit. Links stoppels, rechts schouderhoog gras. Ver voor hen uit zagen ze rond cirkelende en duikende vogels. Grote, donkere vogels: aaseters.
Kaywerbrimmis tastte voor alle zekerheid even naar zijn handwapens. De lopen waren zo lang als zijn onderarm en ze werden via de tromp geladen. De grote Sabarokaresh ontspande zich in zijn geschutskoepel. Boven op de welving van de vrachtcontainer stond hun kanon; dat zouden ze misschien nodig hebben. De twee andere kruisers waaierden naar links en rechts om die van Kay dekking te geven, zodat hij zich veilig op verkenning kon concentreren.
De vogels wiekten weg, overal zwarte veren achterlatend. Twintig grote vogels, zo volgevreten dat ze nog amper konden vliegen. Welke prooi kon zo’n groot aantal voeden? Lijken.
Kleine humanoïden met puntig toelopende schedels. Sommige lagen op het stoppelveld, andere in ongemaaid gras, grotendeels ontdaan van hun vlees. Honderden! Het hadden kinderen kunnen zijn, maar de kinderen onder hen waren nog kleiner.
Vala zocht naar kleding restanten. In onbekende streken wist je nooit precies welke humanoïden sapiens waren.
Sabarokaresh het zich op de grond vallen, met een geweer in de hand. Kaywerbrimmis aarzelde, maar toen er niets onverwachts uit het gras te voorschijn schoot, volgde hij. Foranayeedli stak een slaperig hoofd door het venstergat en gaapte. Zij was een meisje van ongeveer zestig falans, net op de drempel van de geslachtsrijpheid.
‘Na gisteravond,’ zei Kay.
De geur van bederf was nog niet sterk. Als de Demonen hier nog niet waren geweest vóór de vogels, moesten deze slachtoffers kort voor zonsopgang gevallen zijn. ‘Hoe zijn ze gestorven?’ vroeg Vala. ‘Als dit de praktijken zijn van de lokale Grasreuzen willen wij er niets mee te maken hebben.’
‘Dit kan aangericht zijn door vogels. Gebroken botten, zie je? Maar verbrijzeld door stevige snavels, voor het merg. Dit zijn Sprokkelaars, baas. Kijk, zo kleden zij zich, in veren. Ze volgen de oogsters. Sprokkelaars jagen op smerpen, vuurdotten, alles wat graaft. Waar het gras gemaaid wordt komen hun holletjes bloot te liggen.’
Veren, aha. Deze veren waren zwart en rood en paarsgroen, niet zwart zonder meer. ‘Wat is er hier dan gebeurd?’
‘Ik ken die geur,’ zei Forn.
Onder de opkomende walm van rotting — maar wat precies? Een vertrouwd geurtje, op zich niet onaangenaam… maar iets waar Foranayeedli onrustig van werd.
Valavirgillin had Kaywerbrimmis gehuurd om de karavaan te leiden, want hij kwam uit de streek en hij leek haar competent. De anderen waren allemaal zijn mensen. Geen van hen was ooit zo ver naar stuurboord geweest.
Vala wist meer van dit gebied dan zij allen… als ze tenminste was waar ze dacht dat ze was.
‘Nou, waar zijn ze?’
‘Misschien houden ze ons in het oog,’ zei Kay.
Vala kon heel ver kijken vanaf haar hoge plek aan de boegzijde van de kruiser. De vlakte was plat en het gele gras kort gemaaid. Grasreuzen waren tussen de twee en tweeënhalve meter lang, dus hoe konden ze zich verbergen in gras dat nog niet half zo hoog kwam?
De kooplieden stelden hun kruisers in een driehoeksvorm op. Hun middagmaal bestond uit fruit en wortelen uit voorraadkasten op hun lastvloeren. Ze kookten plukjes van het lokale gras met de wortelen mee. Ze hadden geen vers vlees gevangen.
Ze namen er de tijd voor. De meeste humanoïden waren na een maaltijd stukken toegankelijker. Als Grasreuzen op dezelfde manier dachten als Machine-mensen zouden ze de vreemdelingen laten eten alvorens contact op te nemen.
Er verscheen geen afgezant. De karavaan trok verder.
De drie kruisers rolden traag over de grasvlakte, zonder dat ze door dieren werden voortgetrokken. Ze bestonden uit grote, vierkante houten platforms met een wiel op elke hoek. De motor, midden achterop, dreef twee extra wielen aan. De gietijzeren vrachtcontainer verrees vóór de motor op de houten lastvloer, als een ijzeren huisje met een overmatig grote schoorsteen. Er bevonden zich grote bladveren onder de boeg, ter hoogte van de bestuurdersbank. Een wilde zou zich misschien afvragen wat die toren op de ijzeren container te betekenen had, maar wat zou hij denken als hij nog nooit een kanon had gezien?