Dat het iets onschuldigs was.
Gestalten in de kleur van het gouden gras, gestalten die te groot waren om mensen te zijn: twee grote humanoïden stonden vanaf de kam van een verre verhoging in het terrein toe te kijken. Vala zag hen pas toen een van de twee zich omdraaide en met lange, soepele stappen over de vlakte begon te draven. De andere rende over de kam naar de plek waar de kruisers zouden oversteken.
Daar blijf hij staan, rustig hun nadering bekijkend. Hij had bijna dezelfde kleur als het gouden gras: een gouden huid, een gouden haardos. Groot. En gewapend met een fors kromzwaard.
Kaywerbrimmis liep te voet naar de Reus toe. Valavirgillin Het de kruiser als een mak rijdier achter hem aan gaan.
Afstanden veroorzaakten soms merkwaardige variaties in de handelstaal. Kaywerbrimmis had geprobeerd Vala een paar van de verschillen in uitspraak en betekenis, plus een aantal nieuwe woorden bij te brengen. Nu probeerde ze te begrijpen wat Kay aan het vertellen was.
‘We komen in vrede… van plan handel te drijven… Vooruitblik Handelsmaatschappij… rishathra?’
De blik van de Reus schoot van de een naar de ander, terwijl Kay verder praatte. Of eigenlijk: van de ene naar de andere bovenlip — die van Forn en Vala en Kay en Barok. De Reus was geamuseerd.
Zijn gezicht was behaarder dan dat van welke Machine-mens ook! Het snorretje van de knappe Forn was nog maar kort aan het groeien, en nu net lang genoeg voor een sierlijk krulletje aan de hoeken. Dat van Vala begon elegante witte punten te krijgen. Andere humanoïden werden in het begin vaak afgeleid door de snorren van de Machine-mensen, vooral die van de vrouwen.
De Reus wachtte tot Kay klaar was met zijn toespraakje, liep toen langs hem heen en ging op de lastvloer van de kruiser zitten. Hij leunde met zijn rug tegen het motorblok, maar schoot meteen weer naar voren toen hij voelde hoe heet het metaal was. Hij hernam zijn waardigheid en wuifde de kruiser voorwaarts.
De grote Barok bleef op zijn plaats boven de Reus. Forn klom tot naast haar vader. Ook zij was groot, maar in verhouding tot de Reus leken ze allebei een beetje ondermaats.
‘Uw kamp,’ vroeg Kaywerbrimmis, ‘die kant op?’
Het dialect van de Reus was minder goed verstaanbaar. ‘Ja. Kom. Jullie willen beschutting. Wij willen strijders.’
‘Hoe doen jullie rishathra?’ Dat was altijd het eerste wat een handelaar wilde weten, en trouwens ook elke Beta-man, als deze Grasreuzen tenminste leken op die van elders.
‘Kom vlug,’ zei de Reus, ‘anders jullie leren te veel rishathra.’
‘Hoezo?’
‘Vampiers.’
Forn sperde haar ogen open. ‘Dat geurtje!’
Kay glimlachte. Hij zag hierin geen bedreiging maar een kans. ‘Ik ben Kaywerbrimmis. Dit zijn Valavirgillin, mijn baas, en Sabarokaresh en Foranayeedli. In de andere kruisers bevinden zich eveneens Machine-mensen. We hopen jullie over te halen tot aansluiting bij ons Rijk.’
‘Ik ben Paroom. Onze leider moeten jullie aanspreken als Thurl.’
Vala liet het praten over aan Kay. De maaizwaarden van de Grasreuzen hadden een te klein bereik. De geweren van Vooruitblik zouden korte metten maken met aanvallende vampiers. Dat zou de Stier, die ze de Thurl noemden, imponeren, en daarna: tijd om zaken te doen.
Grasreuzen, dozijnen, trokken met gras beladen karren door een opening in een aarden wal. ‘Dit is niet normaal,’ zei Kaywerbrimmis. ‘Grasreuzen bouwen geen aarden wallen.’
Paroom hoorde het. ‘We hebben het moeten leren. Drieënveertig falans geleden hebben de Roden tegen ons gevochten. We hebben de wallen van hen geleerd.’
Drieënveertig falans kwam overeen met vierhonderddertig rotaties van het sterrenpatroon, terwijl elke rotatie zevenenhalf dag in beslag nam. In veertig falans had Valavirgillin zichzelf rijk weten te maken, een partner genomen, vier kinderen gebaard en haar vermogen weer verspeeld. De afgelopen drie falans was ze op reis geweest.
Drieënveertig falans was lang.
Ze vroeg, althans probeerde te vragen: ‘Was dat toen de wolken kwamen?’
‘Ja. Een man van de Hemel-mensen bracht een zee aan de kook.’ Raak! Dit was de plaats die ze zocht.
Kaywerbrimmis deed de mededeling schouderophalend af als lokaal bijgeloof. ‘Hoe lang hebben jullie al last van vampiers?’
‘Altijd al een beetje,’ zei Paroom. ‘Maar de laatste paar falans zitten ze opeens overal en worden het er elke nacht meer. Vanmorgen hebben we bijna tweehonderd Sprokkelaars gevonden, allemaal dood. Vannacht zullen ze weer hongerig zijn. De wal en onze kruisbogen zullen hen tegenhouden. Hier,’ zei hun bewaker, ‘rijd jullie wagens door deze opening naar binnen en maak ze klaar om te vechten.’
Hadden ze kruisbogen?
En het begon al te schemeren.
Het was druk binnen de omwalling. Mannelijke en vrouwelijke Grasreuzen laadden de karren af, maar tussendoor pauzeerden ze vaak om van het gras te eten. Ze keken op als ze de Machine-mensen zagen langskomen, staarden hen even aan en hervatten dan hun werk. Hadden ze ooit zelfbewegende kruisers gezien? Maar de vampiers waren een dringender zorg.
Nu al stonden er mannen in leren wapenrusting op de wal geposteerd. Anderen hoopten grond en stenen op om de opening af te dichten.
Vala voelde dat de Grasreuzen naar haar snor staarden. Ze telde er ruwweg duizend, evenveel vrouwen als mannen. Maar overal elders waren vrouwen onder de Grasreuzen ruim in de meerderheid, en ze zag geen enkel kind. Ze moest er dus een paar honderd bij optellen: vrouwen die ergens in de gebouwen voor de kinderen zorgden.
Een buitenissige, zilveren gestalte kwam de helling af om hen te ontmoeten. Nadat de gepluimde helm was afgezet werd een weelderige gouden haardos zichtbaar. De Thurl was de grootste van alle Grasreuzen. De wapenrusting die hij droeg dreigde op alle plaatsen uit te puilen. Hij leek op geen enkele humanoïde die Vala ooit eerder had gezien.
‘Thurl,’ zei Kaywerbrimmis voorzichtig, ‘Vooruitblik Handelsmaatschappij is gekomen om te helpen.’
‘Goed. Wat zijn jullie? Machine-mensen? We hebben van jullie gehoord.’
‘Ons Rijk is machtig, maar we breiden het uit door middel van handel, niet oorlog. We hopen uw volk over te halen om brandstof voor ons te maken, en brood, en andere dingen. Van jullie soort gras kan goed brood worden gemaakt; misschien vinden jullie het zelf wel lekker. In ruil daarvoor kunnen wij wonderbaarlijke zaken laten zien. Daarvan zijn onze geweren nog de minste. Alleen deze handwapens reiken al verder dan jullie kruisbogen. Voor dichterbij hebben we vlammers…’
‘Moordwapens, ja? We boffen met jullie komst. En jullie boffen ook dat jullie beschutting hebben gevonden. Jullie moeten de geweren nu boven op de wal brengen.’
‘Thurl, onze grootste geweren zijn op de kruisers gemonteerd.’
De wal was twee keer zo hoog als een Machine-mens, maar Valavirgillin herinnerde zich een woord. ‘Hellingbaan. Thurl, is er een hellingbaan om tot op de wal te rijden? Is die stevig genoeg om onze kruisers te dragen?’
Het daglicht werd grauwgrijs. Het begon te regenen. Ver boven deze wolken moest de nachtschaduw de zon nu grotendeels hebben afgedekt.
En er was geen hellingbaan, tot de Thurl orders begon te brullen. Toen lieten alle kolossale mannen en vrouwen hun werk in de steek en begonnen met grond en stenen te sjouwen.
Valavirgillin merkte een vrouw op die naar boven was geklommen en daarvandaan aanwijzingen schreeuwde. Het was een grote, rijpe vrouw, met een stem die rotsen kon splijten. Ze ving een naam op: Moonwa. Misschien de hoofdvrouw van de Thurl?
Een vrachtcontainer en een motor van metaal, en brede, vuistdikke planken: een kruiser was zwaar. De helling dreigde het te begeven. De kruisers reden een voor een naar boven, rechts tegen de wand van de wal schurend, links gestut en geduwd door een stuk of tien mannelijke Grasreuzen. Hoe zouden ze de kruisers weer naar beneden krijgen?