Bovenop was de omwalling net breed genoeg voor de wielbasis van een kruiser. Wachtposten gaven aanwijzingen. ‘Richt jullie wapens stuurboord draaiwaarts. Daar komen de vampiers vandaan.’
De kruisercommandanten zetten hun voertuigen op de aangewezen plaats en kwamen toen bij elkaar voor overleg. Kay vroeg: ‘Whand, Anth, wat vinden jullie? IJzerscherven in de kanonnen? Misschien dat ze massaal naderen. Dat doen ze vaak.’
‘Laat de Reuzen grof grind verzamelen,’ zei Anthrantillin. ‘We kunnen onze munitie sparen. Dit is meer iets voor de handwapens, denk ik. Zullen we ons verspreiden?’
‘Dat is wat de Reuzen willen,’ zei Whandernothtee.
‘Ik ook,’ zei Kaywerbrimmis.
‘De Grasreuzen hebben kruisbogen,’ zei Vala. ‘Waarom maken ze zich zorgen? Bogen reiken niet zo ver als geweren, maar toch in elk geval verder dan de vampiergeur.’
De commandanten keken elkaar aan. Anth zei: ‘Graseters…’
‘Welnee. Elders worden ze beschouwd als vervaarlijke krijgers,’ zei Whand.
Niemand reageerde.
De kruiser van Pinternothtee en die van Anthrantillin reden nu weg in tegenovergestelde richtingen. Ze waren bijna onzichtbaar in het donker en de regen voordat ze door wachtposten van de Grasreuzen werden tegengehouden.
‘Barok, jij bedient het kanon,’ zei Kaywerbrimmis, ‘maar houd je geweren bij de hand. Ik houd me bij geweren. Forn, jij laadt.’ Ze was te jong om haar iets anders toe te vertrouwen. ‘Baas, wil jij de vlammer hebben?’
‘Zo dichtbij komen ze nooit,’ zei Vala. ‘Ik kan ook een aardig eindje werpen.’
‘Vlammer en handbommen dan. Ik hoop eigenlijk dat we gedwongen worden om de vlammer te gebruiken. Dan zien ze ook eens een andere toepassing van alcohol. Als brandstof hebben de Grasreuzen ons spul niet nodig; ze trekken hun eigen karren. Vampiers zijn toch niet intelligent, hè?’
‘Die bij Centraalstad niet.’
‘Vallen ze aan, baas?’ vroeg Kay. ‘In een grote golf?’ ‘Ik heb maar één keer tegen vampiers gevochten.’ ‘Dat is een keer vaker dan ik. Ik heb verhalen gehoord. Hoe was het?’
‘Ik was de enige overlevende,’ zei Valavirgillin. ‘Alleen verhalen, Kay? Weet je voldoende om doeken en brandstof te gebruiken?’ Kay fronste zijn voorhoofd. ‘Wat?’
Vala wendde abrupt haar hoofd af, want ze had de waarschuwende basstem van een van de wachtposten gehoord.
Alles was nu diepe schaduw, en er klonk een suizen dat misschien het spelen van de wind met de gespannen koorden van de kruisbogen was. De Grasreuzen waren zuinig met hun pijlen. Kogels waren evenmin vervangbaar, want er was hier geen klantvolk om nieuwe te maken.
Vala kon nog niets zien. Voor de Grasreuzen was alles even donker als voor haar, maar deze vlakten waren hun thuisland. Een kruisboog fluisterde en iets bleeks schoot overeind en viel toen voorover. Het suizen van de wind, dat was geen wind…
Gezang.
‘Kijk uit naar wit,’ riep Forn onnodig. Kay vuurde, wisselde van geweren, vuurde opnieuw.
Het was goed dat de kruisers ver uit elkaar stonden. Het flitsen van de handwapens was verblindend. Vala dacht daarover na, terwijl de vuurballonnen in haar ogen langzaam doofden. Toen het ze zich onder de kruiser rollen en trok de vlammer en het net met handbommen achter zich aan. Laat de kruiser mij maar tegen die lichtflitsen beschermen!
En het kanon?
Er werd overal om haar heen gevuurd. Haar gezichtsvermogen was terug. Daar, een bleke humanoïde gestalte. En daar nog een. Ze zag er wel twintig of meer! Een ervan stortte neer, de andere deinsden achteruit. De meeste moesten alweer buiten het bereik van de kruisbogen zijn. En hun gezang teisterde haar zenuwen.
‘Kanon,’ kondigde Barok aan, en ze sloot haar ogen nog net voordat hij vuurde.
Het stoppelveld werd vaag verlicht door flakkerende vuurtjes. Ze zag bleke lijken, zes… acht… Dertig of veertig vampiers stonden daar open en bloot, volgens haar nog binnen het bereik van de geweren.
Waarom zouden mannen met kruisbogen bang zijn voor vampiers? Omdat niemand ooit zoveel vampiers bij elkaar had gezien! Het was bizar, krankzinnig! Hoe kon zo’n grote groep zichzelf aan genoeg voedsel helpen?
De handelsmissie Ver Vooruit was drieënveertig falans geleden omgekomen in een toren in een verlaten stad. Ver Vooruit had er die nacht niet meer dan vijftien bestreden. En er maar acht gedood. De hele groep was omgekomen, alleen Valavirgillin was door stom geluk gespaard gebleven. Ze herinnerde zich het gezang dat vanaf de straat naar boven was komen zweven. En de bleke, naakte, prachtige vampiers. En haar doodsangst. De groep had vanuit vensters op de tiende verdieping naar beneden gevuurd en in het trappenhuis wachtposten neergezet, die een voor een waren verdwenen, totdat…
‘De wind staat goed,’ zei Kay.
‘Kanon,’ waarschuwde Barok.
Ze kneep haar ogen dicht tegen de flits. Baroks kanon bulderde, daarna een van de andere, een eind verderop, nauwelijks hoorbaar.
Baroks stem klonk als van ver. ‘Ze zouden ons kunnen omsingelen.’
‘Ze zijn niet sapiens,’ zei Kay.
Ter linkerzijde vuurde een ver kanon, rechts het andere weer.
Vampiers gebruikten geen werktuigen, droegen geen kleren. Als je in de asblonde weelde van de haardos van een vampier lijk tastte, voelde je dat het naar verhouding veel te veel haren waren op een klein, plat schedeltje. Ze bouwden geen steden, vormden geen legers en hadden geen flauw idee van zoiets als een omsingeling.
Maar de krijgers op de wal spraken geagiteerd tegen elkaar en wezen alle kanten op en vuurden hun pijlen af op het donker, draaiwaarts, tegendraaiwaarts, naar stuurboord.
‘Kay? Ze hebben wel een neus!’
Barok keek naar beneden. ‘Hoezo?’ vroeg Kay.
‘Ze hebben geen strijdplan,’ zei Valavirgillin. ‘Ze proberen alleen uit de buurt te blijven van de stank van vijftienhonderd Grasreuzen met een primitieve vorm van riolering. Dezelfde stank heeft hen hierheen gelokt! Maar als ze bovenwinds gaan hebben ze er geen last meer van. En dan zitten wij benedenwinds in hun geur.’
‘Ik ga Whandernothtee zeggen dat hij zijn kruiser naar de andere kant moet brengen,’ zei Barok, en hij rende weg.
‘Doeken en alcohol!’ schreeuwde Vala achter hem aan.
Hij kwam terug. ‘Wat?’
‘Giet brandstof op een doek, een scheutje maar. Knoop de doek om je gezicht. Het houdt de geur tegen. Zeg dat tegen Whand!’
Kay sprak haar van boven toe. ‘Ik zie nog steeds doelwitten. Baas, ze zijn te ver weg voor handbommen. Ga jij liever Anth zeggen dat hij zich moet verplaatsen. En vertel hem van de doeken en de brandstof. Misschien weten de Grasreuzen dat trouwens ook niet! Baas, weet je nog dat ik wilde dat ze een toepassing van onze brandstof zouden zien?’
Idioot. Ze bevochtigde een handdoek voor zichzelf en nam nog twee andere mee. Dit kon wel eens dringend worden.
In het donker, op een weg waar je aan twee kanten af kon vallen, moest ze opletten waar ze liep. Het was opgehouden met regenen. Het gezang van de vampiers werd aangedragen door de wind. Ze ademde de alcoholwalmen van de handdoek om haar gezicht in. Ze werd er draaierig van.
‘Kanon,’ hoorde ze in de verte. Ze deed haar ogen dicht, wachtte op de knal, liep toen verder naar een vierkante schaduw. ‘Anthrantillin!’ riep ze.
‘Hij is druk bezig.’ De stem van Taratarafasht.
‘Hij krijgt het nog veel drukker, Tarfa. De vamps verplaatsen zich naar de andere kant. Haal jullie handdoeken te voorschijn, bevochtig ze met brandstof en bind ze voor je mond. En breng daarna deze kar zestig booggraden verderop.’
‘Valavirgillin, ik krijg mijn opdrachten van Anthrantillin.’
Stom wijf. ‘Breng de kruiser daarheen, anders mogen jullie het allebei navertellen aan de Demonen. En geef Anth ook een handdoek. Maar eerst moet ik een kruik brandstof hebben voor de Reuzen.’