Выбрать главу

Warvia grijnsde. ‘Briljant! Je kunt hem achter je aan trekken!’

‘Ja. Maar eerst…’

De wachters van de krijsers namen hun posten weer in.

Eerst: het net. Ze vingen het grootste deel van de wachters, knoopten het net dicht en legden het terzijde.

Vervolgens schoven de vier de rand van hun metalen plaat in het losse zand en duwden en wrikten en schoven zolang, tot de plaat half onder het zand verdwenen was. Toen ze aan de kabels van de twee vrije hoeken trokken krulden deze enigszins omhoog, maar ze hadden een stukje van de zandstad geladen!

De meeste wachters hadden zich ondertussen uit het net weten te bevrijden. Wat ze zagen maakte ze razend van woede. Een hele zwerm stortte zich meteen op het stukje stad dat op de plaat geladen was, bang dat het nog verder zou worden weggesleept. De anderen vormden een halve cirkel en krijsten.

Het tillen van de plaat kostte hun alle vier een uiterste krachtsinspanning, maar ze hoefden het ding maar dertig passen te dragen. Daar beschikten ze over kabels en heren om de plaat tot de hoogte van de begraafplaats te hijsen. De rest van de weg konden ze gebruik maken van metalen rails, waarover de plaat zich gemakkelijk liet meeslepen. Ze brachten hun buit naar het platform tot vlak achter de kruiser en trokken toen de plaat onder het zand uit.

De vier krijsers die nog met het net worstelden werden losgetrokken, gedood, schoongemaakt en gerookt boven hout dat Barok in een ingestort huis had aangetroffen. De Machine-mensen dronken onder het werk zoveel water als hun maag maar kon verwerken. Ze vertrokken vroeg in de avond.

Warvia en Tegger spraken met de nacht-mensen terwijl deze het werk controleerden.

‘Eerlijk gezegd,’ zei Harpist, ‘hadden wij verwacht dat ook jullie ons ondertussen wel zouden hebben verlaten.’ Hij keek naar draai-waarts-bakboord, waar Foranayeedli en Sabarokaresh stipjes in de verte waren geworden.

De Zandmensen hadden een kaart getekend waarop de routes naar andere stammen stonden aangegeven. Door ’s nachts te reizen konden de Machine-mensen van het ene tentendorp naar het volgende hoppen tot ze weer in groene streken terechtkwamen.

En waar, zo vroeg Warvia zich af, zouden deze twee Rode Herders zich dan bevinden?

‘Rode Herders zijn gewend aan verre reizen,’ legde Warvia uit. ‘Twintig dagmarsen is voor ons een peulenschil. Waar we ons ook vestigen, geruchten en vragen zullen ons inhalen. Wij zijn slechte leugenaars, Harpist. We moeten verder weg. We willen zonder zulke vragen kunnen leven.’

‘Tijdens die twintig dagmarsen hebben we rishathra gedaan met Machine-mensen en Drooglandboeren en Zandmensen,’ zei Tegger.

Warvia herinnerde zich dat haar eigen ervaringen nog gevarieerder waren. Niemand sprak die waarheid uit, zelfs Harpist niet. Hij grijnsde alleen en zei: ‘Maar niet met Onkruidplukkers en Demonen. Kieskeurig, hoor!’

Warvia sloeg haar ogen neer. Ze wilde best rishen, maar niet met een Demon, en Tegger wilde dat evenmin.

‘En we hebben dat bovendien gedaan zonder te zijn aangespoord door een vampierluchtje,’ zei Tegger. ‘Er is een rusteloosheid in ons… in mij?’

‘Ons,’ zei Warvia beslist. ‘Gepaard zijn we en blijven we, maar we zijn niet meer exclusief voor elkaar. Ik betwijfel niet dat we kunnen terugkeren naar onze oude zeden…’

‘Maar dan moeten we eerst ver weg zijn van alle geruchten over Rode Herders die rishathra hebben gedaan met iedereen die ze onderweg tegenkwamen! We hebben het rijk van de Machine-mensen nu goeddeels achter ons gelaten. Nog een eindje verder…’

‘Vijf dagen, zei je?’ vroeg Warvia. ‘Hoe krijg je dit ding eigenlijk in beweging?’

De Demonen waren de opening aan de achterkant van de grote kristallen overkapping aan het sluiten. Warvia begon een opgesloten gevoel te krijgen. En het zat haar dwars dat Tegger en zij geen flauw idee hadden waar ze heen gingen.

Ze dacht dat ze geen antwoord zou krijgen, maar toen zei Harpist opeens: ‘Zo!’ Hij bewoog een soort knuppel, waarvoor hij allebei zijn handen en kennelijk heel wat kracht nodig had. Het platform maakte zich los van de kade. Beweging was moeilijk te zien, zo gladjes ging het allemaal, maar het was toch duidelijk dat het platform wegdreef.

‘Hoe ver gaan jullie?’ vroeg Tegger.

‘O, stukken verder dan de geruchten die jullie vrezen,’ zei Harpist grijnzend.

Treurbuis liep nog eens om de kruiser heen, goedkeurend knikkend. ‘Dat heeft Barok uitstekend gedaan. Tegger, Warvia, wij gaan helemaal tot bij de randmuur. We kunnen jullie afzetten bij onze eerstvolgende stop, als jullie dat willen, maar jullie kunnen ook met ons meegaan en daarna terugkeren.’

Tegger lachte ongelovig. ‘Jullie zijn gestorven van ouderdom voordat je de randmuur bereikt!’

‘Volgende halte dus,’ constateerde Harpist vriendelijk.

Treurbuis bestookte hem met kwetterende fluittoontjes. Hij begon te lachen en betaalde haar met gelijke munt terug — en zo te horen doorspekte hij zijn commentaar met een paar schunnigheidjes.

‘Treurbuis wil jullie graag mee hebben,’ zei hij vervolgens tegen de Rode Herders. ‘Ze denkt dat we beter kunnen reizen met een paar mensen die daglicht onder ogen kunnen zien.’

‘We hoeven alleen maar een eindje buiten het handelsgebied van de Machine-mensen te komen,’ zei Tegger.

‘Verlaat ons gerust wanneer jullie dat wensen. Maar denk na! We zijn bezig met een ernstige taak. We gaan naar de druipbergen en nog verder. Geen Rode Herder heeft zoiets groots ooit verricht. Als jullie straks ergens gevestigd zijn hebben jullie zoveel te vertellen dat jullie niet eens meer denken aan rishathra!’

De woestijn gleed kalmpjes onder hen voorbij.

‘Wat is dit voor een zweefding?’ vroeg Warvia.

Tets van de Stedenbouwers. Ik had er tot nu toe alleen maar van gehoord. Niemand van het Nachtvolk zou een luchtslee gebruiken als de nood niet buitengewoon hoog was, maar we hebben toestemming en richtlijnen gekregen.’

‘Hoe snel vliegt ze?’

Het landschap trok nu veel sneller onder hen voorbij. De kade was een stipje in de verte geworden. En er begon een geluid aan te zwellen — een geluid als van een storm die je vanachter een dikke muur hoorde loeien.

‘Snel. We zullen over vijf dagen aan de voet van de druipbergen zijn.’ ‘Nee.’

‘Dat is ons meegedeeld. Maar de eerste stop is al over drie dagen.’

Ik ben bang.’ Het voorbijschieten van eindeloze stroken grond begon Warvia pijn te doen aan haar ogen.

‘Warvia, onder de grond bevindt zich een soort netwerk van lijnen. Een rooster, zoiets als een grote honingraat. Dat systeem zorgt ervoor dat Stedenbouwerdingen kunnen zweven en zich verplaatsen. Maar we kunnen alleen stoppen op plaatsen waar lijnen elkaar kruisen.’

‘Al over drie dagen,’ herhaalde Treurbuis.

Ver voor hen dook in de woestijn een karavaan van humanoïden en trekdieren op, maar ze was zo snel weer achter hen verdwenen dat Warvia niet eens de gelegenheid kreeg om vast te stellen wat voor humanoïden het waren. En de vaart van de luchtslee nam nog steeds toe.

Het inwendige van de vrachtcontainer rook naar Demonen. En er klonk een zoemend geluid. Warvia drukte zich in het donker tegen Tegger aan en sprak niet over de dingen die buiten gebeurden. Ze paarden met een intensiteit die werd aangewakkerd door angst en even vergat Warvia helemaal waar ze was. Maar toen was het fluisterende gezoem van de beweging weer te horen, en Teggers stem in het donker die het naar de achtergrond drong.

‘Hoe was Harker?’

‘Sterk. Vreemd om vast te houden, vreemd geschapen.’ ‘Hier beneden?’

‘Nee, daar niet. Zijn lichaam was overal breed — schouders, borstkas, heupen… Wat daar betreft zijn alle mannen volgens mij zo’n beetje hetzelfde. En hij wilde erg graag praten, trots als hij was op zijn kennis van de handelstaal.’