Выбрать главу

En nu probeerde hij de draden weer op te pakken. ‘Kidada, wie heeft onze stapschijf van de sonde gesloopt?’

Ik weet niet wat je bedoelt. Dit ding? Het lag hier de ochtend nadat je was weggegaan. We hebben het laten liggen.’

De rand zat onder de modder, maar bij het bedieningspaneeltje zag Louis vingerafdrukken en krassen. Een of andere bezoeker — geen Wever, want die hadden kleinere handen — had geprobeerd de instellingen te veranderen.

Demonen. Hij had het kunnen weten. Hij was blij dat hij bij daglicht hierheen was geflitst. Nu zouden de nacht-mensen niet eens weten dat hij hier was geweest.

Louis trok zijn ruimtepak aan. ‘Doe de kinderen mijn groeten,’ zei hij, en hij flitste weg.

Duisternis.

Louis ontstak zijn helmlamp en stond oog in oog met een geraamte dat hem leek aan te kijken.

Hij bevond zich in de controlekamer van de meteorenafweer. Het wandscherm was donker. Zijn lamp was het enige licht.

Dit skelet was opgesteld voor studiedoeleinden. De botten waren niet aan de gewrichten bevestigd, maar er door metalen pinnen mee verbonden, waardoor er bij alle verbindingspunten een kleine speling te zien was. Het skelet was ongeveer vijfentwintig centimeter kleiner dan Louis. Alle botten zag er afgesleten, verweerd uit. De ribben waren onwaarschijnlijk dun, de vingers bijna verdwenen. Kennelijk had de tijd een deel van het gebeente tot stof doen vergaan, want het weer kon hierbinnen niet verantwoordelijk worden gesteld. De vingerknokkels waren echter nog steeds hobbelig en ook alle andere gewrichten waren zwaar en gezwollen. Die uitsteeksels in de kaken waren geen tanden, maar later aangegroeide uitstulpingen van het kaakbeen zelf.

Een beschermheer.

Louis streek met zijn vingertopjes over het gezicht. Het gebeente voelde korrelig aan door het stof, maar daaronder was het glad. Afgevlakt door de tijd — een fase in het langzame verval tot stof alleen…

Dit was geen omgeving waarin erosie snel kon plaatsvinden. De botten moesten het restant zijn van iemand die al minstens duizend jaar dood was.

De rechterheup was verbrijzeld geweest; de delen waren met pinnen aan elkaar gezet. Hetzelfde gold voor de linkerschouder, de linkerelleboog en de nek: ze waren allemaal gebroken geweest.

Misschien was hij omgekomen door een diepe val. Misschien was hij in een gevecht doodgeslagen.

De Paks hadden hun oorsprong ergens in de buurt van de kern van de Melkweg. Een Pak-kolonie op de Aarde was mislukt; er wilde geen levensboom groeien en de kolonie moest het dus zonder beschermheren stellen. Wel hadden Pak-voortplanters zich over de Aarde verspreid vanaf hun landingsplaatsen in Afrika en Azië. Hun beenderen werden in musea bewaard onder namen als homo habilis en dergelijke. Hun nakomelingen hadden een toenemende intelligentie ontwikkeld: een klassiek voorbeeld van herhaalde evolutie.

In het Smithsonian Institute in Washington werd een gemummificeerde Pak-beschermheer bewaard die eeuwen geleden in een woestijn op Mars was opgegraven. Louis had hem alleen als hologram gezien, tijdens zijn biologielessen op school.

Dit wezen zou een misvormde Pak kunnen zijn, dacht hij. Maar die massieve kaken klopten niet.

Beschermheren verloren hun tanden. Dat was jammer, want aan de tanden zou Louis veel informatie hebben kunnen ontlenen. Deze kaken waren bedoeld om botten te kraken, dat was wel duidelijk.

De romp was te groot voor een doorsnee-Pak van het klassieke model. Alles bij elkaar was het geen echte Pak, maar ook geen echte Demon.

Louis kon schatten wanneer hij gestorven moest zijn, maar wanneer was hij geboren? De beschermheer in het Smithsonian had minstens dertigduizend jaar nodig gehad om van de kern van de Melkweg naar de Aarde te reizen. De voorbereidingen tot die expeditie hadden misschien wel evenveel tijd in beslag genomen. Het was duidelijk dat beschermheren erg oud konden worden.

Saturnus was de oudste van de Romeinse goden. Hij doodde zijn kinderen, totdat een van hen dat lot wist te ontlopen en in plaats daarvan hem doodde. Laat ik dit exemplaar dan maar Saturnus noemen.

Een horde vampiers had een beschermheer gedood die de bediende van deze Saturnus moest zijn geweest en die door hem in de steek was gelaten.

Bram en Anne moesten de meester jarenlang achternagezeten hebben. Jaren, eeuwen, millennia? Pak-voortplanters, de voorouders van zowel mensen als Demonen, waren vóór hun vertrek uit de melkwegkern snelle en behendige jagers geweest.

De oude Saturnus had de vampier-beschermheren misschien niet helemaal serieus genomen. Tenslotte waren vampiers geestloze dieren met walgelijke seks- en eetgewoonten, terwijl Saturnus een superintelligent wezen was, dat in het geheel geen hinderlijke seksdriften kende.

En dat gold ook voor Bram. Misschien was dat een blinde vlek waar Louis gebruik van kon maken — als hij de vlek zou kunnen vinden.

De breuken in de heup, de schouder en de arm, allemaal links, en een scheur in de schedel waren vers geweest op het moment van overlijden. Louis trof elders in het skelet andere, genezen breuken aan. Saturnus had lang voor zijn dood al eens een gebroken rug gehad. Kon een beschermheer nieuwe ruggenmergszenuwen laten aangroeien? Zijn rechterknie — die oude wond was niet genezen: de knie was een massieve klonter botten.

Er was nog iets vreemds aan de ruggengraat… Louis wist niet precies wat, totdat hij de schedel nog eens goed had bekeken.

Het voorhoofd was bol; sterker nog, het voorhoofdsbeen en de naar voren stekende wenkbrauwkam waren gladder, jonger dan de rest van de schedel. De reeks uitstulpingen in het kaakbeen deed nog vaag aan afgesleten tanden denken. In beide gevallen ging het om recent gebeente. Ook de ruggenwervels bestonden uit recent botweefseclass="underline" ze hadden een regeneratie achter de rug.

Dus als Saturnus zijn laatste slag zou hebben gewonnen, zou hij daarna weer volledig genezen zijn!

Nu, bekijk het eens als een moordzaak. Ik ken de dader, maar om hem door de rechter veroordeeld te krijgen moet ik alle details, alle overwegingen kennen. Waarom heeft Bram deze botten gereconstrueerd tot een geraamte? De vijand was dood, er was niemand die hem kon komen wreken…

Of waren Bram en Anne bang geweest dat er nog anderen als Saturnus waren?

Een staand skelet, en een hoop spullen in de schaduwen erachter. Bram had hem daar niet in de buurt laten komen.

Het had een ordeloze, lukraak op de vloer gegooide verzameling geleken. Dat was ook zo, maar toch ook weer niet. Er waren dingen keurig neergelegd, kennelijk voor een nadere bestudering, maar daarna was het patroon door iets of iemand ruw verstoord — bijvoorbeeld door een woedend om zich heen schoppende vampier-beschermheer.

Een aantal voorwerpen was simpelweg tot stof vergaan. Van andere waren duidelijke sporen overgebleven.

Dit was een prachtige bontmantel geweest, met een bijpassende riem. De restanten stonken; ze verspreidden nog steeds een vleugje van de geur van rottend leer en van een Demon die al in geen duizend jaar een bad had genomen. Aan de binnenkant, de kant van het gladde leer, zag Louis de sporen van ettelijke zakken in allerlei maten en vormen — nu allemaal leeg.

Er lagen wapens: een mes, smal, dertig centimeter lang, van een metaal dat tot zwarte roest was vergaan. Twee benen mesjes, allebei niet langer dan een wijsvinger. Zes werpmessen, praktisch identiek aan elkaar, hoewel ze uit steen gehouwen waren, en nog even dodelijk als op de dag dat ze gemaakt waren. En een slanke staaf van een duurzame metaallegering, die aan beide uiteinden was aangeslepen tot een beitel.

Patronen in het stof deden denken aan houten klompen met zware, leren riemen. Voorts lag er een sierlijke kruisboog met een dozijn pijlen, die allemaal net verschillend waren. En dit doosje… een vuurmaker? Louis probeerde het, maar hij kon geen vlam produceren. Daar een stapeltje verkruimeld papier of perkament. Kaarten?