Er lag een verrekijker — een simpel ding, maar fraai van vorm en glanzend gepoetst — een eindje bij de rest vandaan gelegd. En kijk hier eens, vlak ernaast; een stelletje werktuigen: puimsteen, mesjes, vijlen… Bram en/of Anne waren van plan geweest de verrekijker van Saturnus na te maken.
Een harde, zwarte klonter ter grootte van zijn vuist. Louis boog diep voorover om te ruiken. Gedroogd vlees? Duizend jaar na de uiterste gebruiksdatum… maar Demonen hielden natuurlijk wel van vlees dat adellijk was en een beetje stonk.
Hoe lang geleden was Saturnus gestorven?
Vragen ?
Louis probeerde hier zijn achterstand in informatie weg te werken, maar hij zou sneller wijs worden door gewoon een aantal vragen te stellen. Anderzijds, dan zou hij alleen de dingen vernemen die Bram wenste prijs te geven. En de tijd begon te dringen.
Louis klopte Saturnus zachtjes op een schouderbeen. ‘Vertrouw me,’ zei hij, en hij flitste weg.
Hij was verblind en totaal uit zijn evenwicht.
Hij kromp ineen als een zeeanemoon en graaide tussen zijn knieën naar iets wat houvast bood, zijn ogen half toegeknepen tegen het verzengende zonlicht. Zijn gehandschoende vingers streken ergens overheen en klampten zich meteen stevig vast.
De zwaar gekantelde stapschijf gleed een half metertje onder hem weg. Hij hoopte dat hij de rand van de schijf zelf vast had. In elk geval liet hij zijn greep geen moment verslappen.
Zijn fotosensitieve helmplaat werd rookachtig grijs. Nog steeds gehurkt, zich vastklampend aan de rand van de schijf, begon hij om zich heen te kijken.
De Kaart van Mars was geen erg goede landkaart.
Hij kon honderd verschillende tinten rood zien, en dat klopte wel, maar de hemel had de donkerblauwe kleur die op de Aarde boven een hooggebergte te zien was. De zon was te helder voor Mars. En aan de zwaartekracht kon ook niets worden gedaan.
Misschien kon het deze Martianen niets schelen. Ze leefden veilig beschut tegen het zonlicht onder lagen zand dat fijn genoeg was om zich te gedragen als een soort stroperige vloeistof. Misschien hielp dat zand hen ook bij het doorstaan van Ringwerelds zwaartekracht.
Hij had verwacht op de Mons Olympus terecht te komen, en zo te zien was dat ook zo. Hij bevond zich een flink eind bergop. De stapschijf lag niet ver van de top van een gladde zandhelling van vijfenveertig procent en begon weer af te glijden.
Waarom in hemelsnaam had Verst-in-de-achterhoede uitgerekend hier een stapschijf geplaatst?
Ja, allicht. Martianen. Ze hadden de schijf verplaatst en een val gezet!
Hij gleed nu sneller naar beneden en verloor steeds meer controle. Het was nog een heel eind naar beneden, kilometers! Het zand moest zich hier in duizenden jaren hebben opgehoopt… meegevoerd door een stratosferische wind vanuit een vaste richting, afkomstig van de Grote Oceaan, in een meteorologische kringloop die groter was dan hele planeten. Alweer een foutje in de correctheid van de Kaart van Mars.
Louis knielde neer en drukte zich tegen de schijf aan, die steeds meer op een slee begon te lijken.
En de vaart nam toe. De schijf probeerde hem van zich af te werpen. Zijn handen hielden de rand in een krampachtige greep en hij probeerde ook met zijn schoenen houvast te vinden. Ginds dreigde een levensgroot rotsblok zijn weg te versperren. Hij leunde naar links in een poging van koers te veranderen. Noppes. Hij zou er in volle vaart tegenop botsen.
En toen was hij elders.
En zijn greep werd nog verkrampter, want nu viel hij in een zwarte leegte. Hij onderdrukte het tweede gedeelte van zijn schrille kreet. Ik heb het geregeld! Geen paniek! Alles volgens plan!
Hij klampte zich vast aan een stapschijf die was gemonteerd tegen de zijkant van een sierlijke, sigaarvormige romp: de brandstofsonde van de Poppenspeler. Om hem heen was er zwarte ruimte, doorspikkeld met helder sterrengeflonker.
De stapschijf, de romp van de sonde, alles baadde in het licht. Er moest zich een schijnsel achter hem bevinden. Langzaam en voorzichtig, om de stevige houdgreep van zijn handen en voeten niet in gevaar te brengen, draaide Louis zich zo ver dat hij over zijn schouder kon kijken.
Ringwereld zweefde achter en onder hem. Hij kon kleine details herkennen: rivieren die als slangen kronkelden, landschappen onder de zee, een zwart streepje dat misschien een snelweg van de Machine-mensen was. De naakte zon probeerde hem te grillen. Geen probleem: dit drukpak liet zweet door. De nacht zou een groter probleem zijn. Hij had niet bedacht dat hij een buitenpak nodig zou kunnen hebben.
Hij vloog evenwijdig aan de bovenkant van de randmuur, vlak erboven, en keek neer op de halve kegeltjes van de druipbergen en de rivieren die vanaf hun voet het land in stroomden. Ruim zestienhonderd kilometer hoog. Ver voor zich uit zag hij dunne lijntjes die de contouren van een langwerpige zandlopervorm van twee spitse kegels aftekenden.
Een stabilisatiestuwer. Hij zag de tweelingtorussen die samen een Bussard-duwstraal vormden, zoals hij wist, maar die hier bijna nietig leken en de taille waren van iets veel kolossaler. De stabilisatiestuwers van Ringwereld waren gemaakt van zo fijn draadwerk, dat het van veraf met het blote oog bijna niet te zien was. Ze waren een fuik om zonnewinden te vangen.
Deze stuwer was nog niet gemonteerd; de stand klopte niet.
Louis was in geen tweehonderd jaar zo bang geweest.
Maar het brood is bij me teruggekeerd!
De motor van de sonde was uitgeschakeld; ze hing roerloos in de ruimte, terwijl Ringwereld onder haar met een snelheid van bijna twaalf honderd vijftig kilometer per seconde om haar as tolde.
Het systeem moet de standaardinstellingen hebben hersteld. Ik heb deze schijf uit de keten losgemaakt, maar het systeem moet dit ongedaan hebben gemaakt. Die programmeertaal van Verst-in-de-achterhoede… ik begrijp er niets van. Wat heb ik verder nog verpest?
De sashimi? Dat was gemakkelijk. Het bord moest te ver van de schijf zijn weggezweefd. Het brood niet: dat was steeds binnen het bereik gebleven toen de opeenvolgende flitsen tussen de stapschijven plaatsvonden.
En hij hield zich krampachtig vast… en hij wachtte… en wachtte… Toen klapte de schijf tegen zijn helmplaat. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn greep te verstevigen. Hij voelde zich nu absoluut niet in staat wie of wat ook onder ogen te zien. Over een paar tellen zou hij hopelijk veilig en wel aan boord van de Hete naald van Onderzoek zijn…
Een grote klauwhand pakte hem bij de schouder en trok hem van de schijf af.
23. Voortgezette lessen
De Kzin hielp hem overeind. Louis hapte naar adem en stond te trillen. Acoliet kon niet met hem praten zolang de ruimtehelm gesloten was en daar was Louis blij om.
Hij was aan boord van de Verborgen Patriarch, ergens op het achterschip. Weer zo’n verrekte verrassing! Hij had dit zeilschip van anderhalve kilometer lang toch op de Shenthy achtergelaten? Wat deed het dan hier?
Acoliet probeerde hem iets te vragen. In zijn hand hield de Kzin… wel, verdomd! Louis draaide zijn helm open.
Ik was het achterschip aan het doorzoeken,’ zei Acoliet, Toen dit opeens op de stapschijf verscheen. Een cadeautje voor de gastheer, Louis? Vis uit de diepvries?’
Louis nam het bord met sashimi in zijn hand. De reepjes vis waren opgezwollen en zagen er broos uit.
‘Het spul is in vacuüm geweest,’ zei hij. ‘Heb je een brood voorbij zien komen?’
‘Ja. Dat heb ik laten gaan. Louis, u ruikt naar angst!’
Wat doe ik hier?
In een oogwenk kon hij veilig aan boord van de Hete naald van Onderzoek zijn en tussen zijn slaapplaten zweven om van zijn rillen af te komen en zijn gedachten op een rij te zetten en na te denken over wat hij met zijn escapade nu wel en niet geleerd had.