Выбрать главу

Het deinen van de vrachtplaat maakte Louis zeeziek. ‘Ze zullen te pletter vallen,’ zei hij.

Acoliet brieste — de Kzinti-versie van spot.

‘Ook ik geloof dat ze niet goed wijs zijn,’ zei Verst-in-de-achterhoede.

De camera in het voorste kraaiennest van de Verborgen Patriarch had eveneens ingezoomd: de piek van de druipberg was buiten beeld verdwenen. Op ongeveer een derde van de hoogte van de helling zag Louis gekleurde stippen en opflitsende lichten.

Opflitsende lichten? ‘Spiegelseinen.’ ‘Heel snugger, Louis.’

‘Een Demon heeft me hierover verteld. Hij dacht dat hij zich cryptisch uitdrukte. Hun hele rijk moet verbonden zijn door spiegelsignalen vanuit de druipbergen. Hoe doen ze dat, denk je? Demonen kunnen niet tegen daglicht.’

‘Tijdens de nacht zien ze spiegelflitsen die afkomstig zijn van bergen waar het dag is. Dat is gemakkelijk genoeg, maar wie zorgt voor het verzenden van de seinen? Louis, ik vermoed dat ze de diensten van lokale bevolkingen kopen.’

‘Plausibel. En dat ze ook met de druipberg-mensen afspraken hebben. Ik wed dat ze daarbij geen rishathra gebruiken.’

‘Ze hebben niet veel handlangers nodig. We zien dit soort glinsteringen maar op een handjevol druipbergen. Een paar duizend zendstations op de oppervlakte van Ringwereld… meer hebben ze er niet nodig om hun grote rijk bijeen te houden.’

‘En ginds die… wat zijn het, ballonnen?’

Verst-in-de-achterhoede floot weer een trillertje. Het inzoomen stopte; de druipberg gleed langzaam naar links in het beeld. Ongeveer twintig kleurige stippen tekenden zich af tegen het ijs — ergens tussen de vijftienhonderd en vijfentwintighonderd meter hoog. Louis had meer van die stippen gezien in de open ruimten tussen de verschillende druipbergen.

‘Ballonnen, Louis, gevuld met een heet gas. Overal waar we keken hebben we dit soort verkeer tussen de druipbergen waargenomen.’ ‘Hoeveel verschillende typen —’

Harkabeeparolyn en Kawaresksenjajok kwamen binnen. Ze hadden voedselschalen in de hand, maar verstijfden waar ze stonden.

Verst-in-de-achterhoede floot. De langsrazende randmuur en de hobbelende heuvels verdwenen in bronzen spinnenwebben. Het was een wonder dat de Stedenbouwers niet alles hadden laten vallen en gillend de benen hadden genomen, dacht Louis. Maar Harkabeeparolyn stond hem nog steeds aan te staren en Kawaresksenjajok stond op zijn beurt grijnzend naar haar te kijken.

Ik ben het,’ zei Louis, ‘Nog steeds ik. Ik ben alleen medisch ietwat opgekalefaterd.’

Harkabeeparolyn wendde zich tot haar partner. ‘Je wist het,’ hoorde Louis haar via zijn vertaler zeggen. ‘Zelz had het me gezegd.’

‘Dat zet ik je betaald, vuile boef!’ Maar Harkee lachte, en Kawa ook. Ze zetten de schalen op tafeclass="underline" een stapeltje gele en bruine wortelen plus een kom met een of andere roze vloeistof. Harkabeeparolyn nestelde zich bij Louis op schoot en bekeek zijn gezicht van een paar centimeter afstand. ‘We zijn eenzaam geweest,’ zei ze.

Het voelde volkomen natuurlijk aan — alsof ze dit soort dingen altijd al hadden gedaan. Het voelde aan alsof hij was thuisgekomen.

‘Jullie waren helemaal niet eenzaam waar ik jullie heb achtergelaten,’ zei hij.

‘We kregen te horen dat we moesten komen.’ Ze knikte naar de keuken.

Ze hadden een beschermheer gehoorzaamd. Ook dat moest volkomen natuurlijk hebben geleken. ‘Hoe luidde de opdracht?’ vroeg hij.

‘Zeil richting stuurboord.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Van tijd tot tijd vertoont hij zich en dan kijkt hij wat rond, stelt de koers bij, licht ons in over de windrichting of over stromingen in het water of over manieren om vissen te vangen en te koken die voor warmbloedige bestemd zijn. Of hij zegt dat we de tuin moeten onderhouden. Hij vindt dat we niet genoeg rood vlees eten.’

‘Dat moet een echo vanuit zijn voorgeslacht zijn.’

‘Louis, je ziet er even jong uit als Kawa. Kun je —’

De Poppenspeler gaf zelf antwoord. ‘Het kan alleen met Bolmensen en Bolkzinti. Om lokale humanoïden of lokale Kzinti of welke andere soort ook te kunnen genezen zouden duizend wezens van mijn soort een leven lang studie en onderzoek moeten doen.’

Harkabeeparolyn trok een lelijk gezicht.

Kawaresksenjajok en Bram kwamen binnen met nog meer schalen. Er lagen zes grote, weergaloos lelijke diepzeevissen op. Twee ervan sidderden nog. De andere waren gebakken, samen met planten die er eigenaardig uitzagen: Kzinti-groenten. Ook de rauwe sla in een van de kommen kwam uit het jachtpark.

Louis keek naar een andere kom. ‘Vissenbloed?’

‘Walvisbloed met een groentepuree,’ zei Bram. ‘Erg lang zou ik me er niet mee kunnen voeden. Jouw keuken was een schitterende vondst!’

Ze gingen zitten. Kawaresksenjajok ging weg en keerde even later terug met een kind van een jaar of twee, drie, dat een kopje vol weelderig oranjeblond haar bezat. Louis zou haar niet voor een Stedenbouwer hebben gehouden. Het oudere jongetje liet zich niet zien.

Brams gerechten waren goed. Een beetje vreemd van smaak. Bram moest hebben gekookt naar de smaak van de Stedenbouwers, gebruik makend van planten uit de scheepstuin. Een paar vitale dieetcomponenten zouden daarin vast en zeker geheel of grotendeels ontbreken.

‘Hoe lang zou dit spul mij in leven houden?’ vroeg Louis.

‘Na een falan zou je functioneren zichtbaar minder worden,’ antwoordde Bram. Hij nam een beschaafd slokje uit zijn kom.

Acoliet had zijn rauwe vis al opgepeuzeld. ‘Heb je nu nog honger?’ vroeg Louis hem.

‘Het is genoeg. Iemand die aan zijn honger toegeeft, wordt vet en traag.’

Het kleine meisje kroop naar de rand van de tafel. Louis wees ernaar en Harkee draaide zich om. Het kind kwam bij de rand, gleed weg, maar wist zich met haar vingers vast te grijpen: net een aapje of een jeugdig exemplaar van de Hangmensen.

‘Had je gedacht dat ze zou vallen? Ha!’ De Stedenbouwster lachte hem vriendelijk toe. ‘Verkeerde soort!’ En pal daarna vroeg ze de beschermheer: ‘Mogen we Louis een poosje houden?’

In de paar tellen voordat hij antwoord gaf, bekeek Bram ieder van hen aandachtig, wikkend en wegend. ‘Jullie mogen elkaar hebben tot morgenmiddag,’ zei hij toen. ‘Louis, we moeten snel naar de naald terugkeren. We kunnen niets meer bijleren, behalve door de sonde naar de achterkant van de randmuur te sturen. Verst-in-de-achterhoede, is dat de reden waarom je Louis wakker hebt laten worden?’

‘Natuurlijk. En ik heb weinig kans gehad hem bij te praten.’

Weer nam Bram iedereen om de beurt peinzend op. Ik moet kennis hebben van de randmuur en de druipbergen,’ verklaarde hij. ‘De beschermheren op de randmuur mogen geen weet van mij hebben. Voor mij vormen de beschermheren de kern van de zaak. Ik moet weten waar ze zijn, met hoeveel, van welke soort, en wat hun bedoelingen, hun middelen en hun manieren van werken zijn. Ik heb geleerd wat ik kan leren zonder zelf in actie te komen, en heb zo goed mogelijk vermeden hun aandacht te trekken. Het gestolen netwerkoog wordt steeds dichter naar de randmuur gebracht. De Demonen moeten van plan zijn ons daar iets te laten zien. Kawaresksenjajok, Harkabeeparolyn, jullie hebben me activiteiten op de druipbergen van nabij laten bekijken. En jullie, Bolmensen, hebben me opnamen geleverd die vanaf een van de ruimteplatforms zijn gemaakt. Ik weet nu meer van de randmuur dan ik ooit had vermoed dat er te weten kon zijn. Nu moet ik me spoedig zelf vertonen. Adviseer me.’

Acoliet sprak. ‘Als anderen de sonde zien, zullen ze als eerste denken aan interstellaire binnendringers. U moet niet vergeten het Reparatiecentrum in staat van verdediging te brengen.’

‘Ja, maar de sonde verwijst naar de Poppenspeler, niet naar mij. Ik ben echter voorbereid. Verst-in-de-achterhoede?’

Hij kapte Acoliet nogal hardhandig af, dacht Louis. Waarom pikt die knaap dat eigenlijk?