Выбрать главу

Bram zei niets.

‘Wachten, akkoord dan maar. Versnellen met tien G, te beginnen over zes uur. Landen over iets meer dan negen uur. Mag ik ondertussen naar mijn cabine om te eten, te baden, te dansen en te slapen?’

De beschermheer nam een teugje uit een peervormige drankhouder. De Kzin krulde zijn neus, hoewel Louis helemaal niets rook. ‘Al die dingen kun je ook hier doen,’ zei Bram.

‘Bram, ik moet straks toch naar binnen om de sonde te laten decelereren. Laat me dan nu al gaan!’

‘Toon me je cabine.’

Verst-in-de-achterhoede floot een schril commando. De groene helling vervaagde en ze keken in het domein van Verst-in-de-achterhoede.

Het licht was er gelig, met een zweem van oranje, maar het decor had de rijke groene tinten van een koud-klimaatbos. Er waren geen hoeken te zien, geen scherpe randen. Vloer en wanden, tafel, kasten — alles had afgeronde vormen.

‘Laat alles zoals het is,’ instrueerde Bram. ‘Neem een bad en ga slapen. Als je wilt dansen, dans dan alleen.’

Verst-in-de-achterhoede toeterde als een ontstemde tuba.

‘Als ik een hologram zie op een plek waar ik Verst-in-de-achterhoede behoor te zien, moet ik in actie komen. Je wilt toch dat ik me veilig voel, of niet?’ Bram zakte door zijn knieën en boog zich over het granieten blok. Hij tilde het op, draaide zich half weg en zette het weer neer.

Aha.

Verst-in-de-achterhoede stapte op de plek waar het rotsblok had gestaan en bevond zich een oogwenk later aan de andere kant van het tussenscherm.

De contouren van de kapiteinscabine veranderden terwijl hij er rondliep. In de vloer vormde zich een grote kom, die een perzikkleurige tint aannam. De Poppenspeler stapte er met een verlekkerd gezicht in, waarna de kom zich verhief en uitstulpte als een bloemkelk, die aan de bovenkant bijna dicht was: een douchecabine van een type dat ook in maansteden in gebruik was.

Bram moest hebben opgemerkt dat Louis in gedachten verzonken was. ‘Wat treft je zo, Louis?’

Wat Louis had getroffen was het besef dat deze Verst-in-de-achterhoede voor deze Louis Wu maar van bitter weinig nut zou zijn. Bram had te veel tijd gehad om de Poppenspeler te intimideren. Maar hardop zei Louis: Ik kreeg een inval. Waar doet de cabine van Verst-in-de-achterhoede jou aan denken?’

‘Aan een baarmoeder misschien?’

‘Wat dacht je van de ingewanden van een dier?’

‘Gaan we woordspelletjes doen?’

‘Er is een verschil. Dat is misschien van belang. Vrouwelijke Poppenspelers hebben geen baarmoeder. Een… een prooidier is zo lang geleden geëvolueerd tot een symbioot dat de Poppenspelers denken dat het hun vrouwelijke vorm is, maar dat is niet zo. Nessus maakte gebruik van een eierplaatser. Bram, ga de archieven van Verst-in-de-achterhoede eens na en kijk wat je kunt vinden over graafwespen.’

‘Graafwespen, akkoord,’ zei Bram. ‘We hebben een uur of negen zoek te brengen. Je zou me een lesje over beschermheren geven.’

‘Zullen we naar de botten gaan kijken?’ stelde Louis voor.

‘Een lesje,’ drong Bram aan.

Louis gaf toe. ‘Onze voorouders waren Pak-voortplanters. De Paks zijn geëvolueerd op een planeet in de buurt van het centrum van de Melkweg, zeg maar honderddertigduizend falans hiervandaan, gerekend met de snelheid van het licht.’ Dertigduizend lichtjaar en nog wat. ‘Een groepje van die voortplanters heeft geprobeerd, heel lang geleden, een kolonie te stichten op mijn planeet, de Aarde. Maar er was daar niet genoeg thallium om het virus te creëren dat in de gele wortelen gedijt, en dat virus is noodzakelijk om een voortplanter in een beschermheer te veranderen. De beschermheren stierven uit. Waarschijnlijk hebben ze voordien eerst een aantal roofdieren uit de weg geruimd om de voortplanters een groter territorium te bezorgen. Deze onvolwassen Paks, de voortplanters, zijn vervolgens aan een eigen evolutie begonnen, net zoals het hier is gebeurd. Ze hebben zich vanuit hun landingsplaatsen in Afrika en Azië over de hele Aarde verspreid.’

Is dit speculatie?’

‘We hebben op verschillende plaatsen botten van Pak-voortplanters gevonden, onder andere in de Olduvai-kloof. En er staat een gemummificeerde Pak-beschermheer in het Smithsonian,’ zei Louis. ‘Deze is in een woestijn op Mars opgegraven. Ik heb hem niet met eigen ogen gezien. Zelfs op mijn leeftijd kun je niet alles ooit hebben gedaan. Maar we hebben een hologram van het wezen bestudeerd in onze biologielessen.’

‘Hoe kwam hij daar terecht?’

‘Hij kwam om de oude kolonie te redden. Dit is bewijs uit de tweede hand, Bram, van een Gordelbewoner die van de gele levensboomwortel had gegeten, maar Verst-in-de-achterhoede heeft de hele geschiedenis waarschijnlijk in zijn computergeheugen. Onderdelen van een scheepswrak, het verhaal van die Brennan, de ontleding van de mummie, chemische kenmerken…’

‘Laat ons Verst-in-de-achterhoede nu niet storen. Maar jullie hebben die mummie goed bestudeerd?’

‘Jawel.’

‘Laten we dan naar de botten gaan kijken.’

De hand van de knobbelige man voelde nog steeds aan als een zak knikkers en zijn greep om Louis’ pols was nog steeds onwrikbaar. Acoliet volgde hen, maar zonder ruimtepak. Kzinti hoefden de geur van levensboom niet te vrezen. Even later liep Louis met snelle passen naar het skelet dat in het versterkte sterrenlicht voor hem oprees.

Bram wachtte tot ze oog in oog met elkaar stonden en deed toen zelf een stap achteruit. ‘Reageer,’ zei hij.

Acoliet liep om het geraamte heen. ‘Gesneuveld in een gevecht,’ mompelde hij. Hij snoof en volgde toen zijn neus naar de verzameling gereedschappen en kleren die ooit aan Saturnus hadden toebehoord.

Louis streek met zijn vingertoppen over de geërodeerde breuknaden in de botten. Zou Bram raden dat hij hier al eerder was geweest? ‘Wel,’ zei hij, ‘zo te zien al duizenden falans oud.’

‘Bijna zevenduizend,’ bevestigde Bram.

‘Doodgeslagen. Door jou?’

‘Ik en Anne.’

Acoliet draaide zich om, zijn oren gespitst. ‘Wilt u ons dat verhaal vertellen? Heeft hij u hier uitgedaagd?’

‘Nee, we hadden ons bestaan verborgen gehouden.’

‘Hoe hebt u hem gevonden? Hoe hebt u hem in de val gelokt?’

‘Hij moest komen. We wachtten.’

De Kzin wachtte ook, maar Bram zei verder niets. ‘Dit zou bijna een misvormde Pak-beschermheer kunnen zijn,’ zei Louis daarom. ‘Alleen zijn deze kaken bedoeld om botten te kraken. De schedel heeft maar een bescheiden wenkbrauwenkam. De torso is naar mijn schatting iets te groot voor een originele Pak. Bram, volgens mij hebben we hier een aaseter.’

Acoliet kwam teruglopen om te zien waar Louis het over had. Bram vroeg: ‘Op basis waarvan denk je dat?’

‘Kaken die gebouwd zijn om botten te kraken. Een vleeseter zou tanden hebben om aderen of huid open te rijten. De naar verhouding hoge torso geeft hem een darmenstelsel dat lang genoeg is om relatief moeilijke spijzen te verteren. Die ontbrekende wenkbrauwenkam… tja, misschien bewoog hij zich alleen ’s nachts, of misschien had hij borstelige wenkbrauwen om het zonlicht af te schermen, maar —’

‘Zou het een Demon-beschermheer kunnen zijn?’ onderbrak Acoliet hem. ‘De schedel iets vervormd, de gewrichten iets dikker…’

Louis schudde van nee. Ik heb een Demonkind gezien in Weversdorp. Ik heb volwassen exemplaren gezien onder de vreesloze vampierdoders, en andere volwassenen, ooit, in een zwammenboerderij onder een zwevende stad. Ik zou kunnen zweren dat ze allemaal tot dezelfde soort behoorden, maar deze hier hoort daar niet bij. Hoor eens, de Demonen van die zwammenboerderij waren iets langer dan ik. Deze is minstens tien centimeter kleiner dan ik. Geen tanden, natuurlijk, maar kijk ook eens naar zijn handen. Demonenhanden zijn groter, dikker en sterker. Ze kunnen bijna alles in stukken scheuren. En wat nog veelzeggender is, Acoliet, de huidige soort is over driehonderd miljoen kilometer verspreidingsgebied geheel en al identiek.’