Выбрать главу

‘Nee, baas! Nee, geheim!’

‘Het zou trouwens toch te lang duren om het haar bij te brengen.’

Kay stak zijn hoofd naar binnen in de schutterscabine. Hij trok een kruik kruit naar zich toe en tilde deze kreunend op. ‘Weer aan het werk!’

‘Heb je nog munitie nodig?’

‘Keien in overvloed.’ Hij keek haar aan. Verstijfde. Zette de kruik neer.

Zij liet zich naar beneden glijden. Ze bewogen zich eenparig.

‘Ik had die handdoek opnieuw nat moeten maken,’ zei ze zwakjes. Het was voorlopig haar laatste coherente gedachte.

Hij, niet Vala, maar Kay wurmde zich door de smalle deuropening naar buiten en viel in de modder, in een striemende regen. Vala volgde hem om hem terug te pakken.

Hij scheurde haar hemd van haar lijf. Zij perste zich tegen hem aan, maar hij brulde iets en scheurde het hemd in tweeën en draaide zich om, ondanks haar knellende omarming, en toen hij zich weer naar haar toe wendde had hij twee doornatte halve hemden in zijn handen, waarvan hij het ene tegen haar gezicht drukte en het andere tegen het zijne.

Ze ademde de alcoholwalm diep in. Ze kokhalsde. ‘In orde.’

Hij gaf haar het halve hemd en bond de andere helft om zijn nek. ‘Ik ga terug,’ zei hij. ‘Je kunt dit kanon beter in je eentje bedienen, onder deze…’

‘Omstandigheden?’ Ze lachten zenuwachtig. ‘Is dat wel veilig? Jij alleen?’

‘Ik moet het proberen.’ Ze zag hem weggaan.

Ze zou nooit, nooit, nooit hebben gepaard met een andere man, maar haar verstand, haar hele ik, was weggespoeld door een vloedgolf van wellust. Wat zou Tarb van haar denken?

Paren met Tarablilliast was nooit zo intens geweest.

Ze drukte de doek tegen haar mond en neus. De alcohol drong regelrecht haar geest binnen en klaarde deze op — als dat tenminste geen illusie was. Ze zocht de wal af en zag dat er nog grote schaduwen te zien waren — veel te weinig, maar toch. De humanoïde gestalten op de vlakte waren ook in aantal verminderd, maar ze waren vlakbij. Ze waren groter, slanker dan haar eigen soort. Ze zongen; ze smeekten; het was een flinke groep, pal onder de kruiser. Vala klom naar boven en laadde haar kanon.

2. Herstel

Er gloorde een bleek licht, dat in draaiwaartse richting steeds helderder werd. Het gezang was weggestorven. Vala had al een hele poos geen kruisboog meer horen zoeven. Er waren praktisch geen vampiers meer te bekennen.

Haast ongemerkt was de afschuwelijke nacht ten einde gekomen.

Als ze ooit eerder zo moe was geweest, moest haar geheugen dat wegens uitputting vergeten zijn. En hier was Kaywerbrimmis, die haar vroeg: ‘Heb jij nog munitie over?’

‘Een beetje. Wij hebben nooit keien gekregen.’

‘Barok en Forn waren allebei verdwenen toen ik bij mijn kruiser terugkeerde.’

Vala wreef zich in de ogen. Wat kon ze zeggen?

Whandernothtee en Sopashinthay verschenen; ze steunden op elkaar. ‘Wat een nacht,’ zei Whand.

‘Chit was overmatig verrukt van het gezang,’ zei Spash. ‘We hebben hem moeten vastbinden. Ik denk dat ik te veel alcohol op zijn handdoek heb gegoten. Hij slaapt nu als een… zoals ik zou slapen, als ik maar…’ Ze omarmde zichzelf. ‘Kalmeer nou eerst maar eens.’

Slapen. En een paar honderd mannelijke Grasreuzen verwachtten op dit moment natuurlijk… Ik zou nu echt geen rishathra aankunnen,’ zei Vala. Ze had de herinnering aan haar paring met Kay van zich afgezet. Die kon nog consequenties hebben.

‘Slaap in de kruisers,’ zei Kaywerbrimmis. ‘In elk geval vannacht. Hallo…’ Zijn hand op haar schouder deed haar omkijken.

Gezelschap. Negen Grasreuzen plus een zilveren wapenrusting hadden zich bij hen gevoegd. Je kon zien dat ze uitgeput waren; en ruiken. ‘Hoe staat het met jullie, Machine-mensen?’ vroeg de Thurl.

‘De helft wordt vermist,’ zei Valavirgillin.

‘Thurl, we hadden er nooit zo veel verwacht,’ zei Whand. ‘We dachten dat we met onze wapens op alles voorbereid waren.’

‘Reizigers hadden ons verteld dat vampiers ons de dood in zingen.’

Kay zei: ‘De helft van alle wijsheid bestaat uit het leren vergeten van wat ten onrechte geleerd is.’

‘We waren voorbereid op de verkeerde vijand. Vampiergeur! We hadden geen flauw idee. Maar we hebben die vampiers op de loop gejaagd!’ bulderde de Thurl. ‘Zullen we er achteraangaan?’

Whand stak zijn armen omhoog en strompelde weg.

Vala en Kay en Spash keken elkaar aan. Als de krijgers van de Grasreuzen nog in staat waren om te vechten… Whand was uitgeteld en afgepeigerd, maar iemand moest de eer van de Machine-mensen toch hoog houden.

Ze volgden de krijgers door het natte stoppelveld. Ze zagen iets bewegen aan de voet van de wal. Twee humanoïden, allebei naakt. Kruisbogen en geweren werden gericht, maar anderen duwden ze opzij en riepen: ‘Nee, wacht! Het zijn geen vampiers!’ Een grote vrouw en een kleine man hielpen elkaar overeind.

Nee, geen vampiers. Een Grasreuzin en… Barok!

Het ingevallen gezicht van Sabarokaresh stond effen, zo onpeilbaar diep zat zijn geschoktheid. Hij keek Valavirgillin aan alsof zij de geestverschijning was, niet hij. Half waanzinnig, smerig, uitgeput, getekend — maar levend.

En ik dacht dat ik moe was! Vala sloeg hem op zijn schouder, blij met de stevigheid die ze voelde. Waar was zijn dochter? Ze vroeg er niet naar. ‘Je moet een heel verhaal te vertellen hebben,’ zei ze. ‘Later?’

De Thurl praatte met Paroom, de kruisboogschutter. Paroom leidde Barok en de Grasreuzin met zachte drang naar de omwalling.

De Thurl liep nu op een drafje stuurboord-draaiwaarts bij de omwalling vandaan. Zijn mensen volgden hem, en daarna ook de Machine-mensen. De slapeloze nacht vol angsten en woeste paringen had iedereen afgemat.

Ze kwamen langs vampier lijken. In de dood bleef er van hun schoonheid niets over. Een Grasreus bleef staan om een vrouwtje te bestuderen dat door de pijl van een kruisboog doorboord was. Ook Spash bleef staan.

Vala herinnerde zich hoe ze drieënveertig falans geleden hetzelfde had gedaan. Eerst ruik je rottend vlees. En dan ontploft die andere geur in je onderbewustzijn…

De Grasreus deinsde abrupt achteruit. Hij bleef in zijn gebogen houding, gaf over, en richtte zich toen langzaam op, met zijn handen voor zijn gezicht. Spash verstrakte opeens en kwam toen wankelend naar Vala en verborg haar gezicht in haar schouder.

‘Spash,’ zei Valavirgillin, ‘je hebt niets misdaan, lieve. Het voelt aan alsof je wilt paren met een lijk, maar het is niet je geest die dat wil.’

‘Niet mijn geest… Vala, als we ze niet kunnen bestuderen, hoe kunnen we dan ooit wijzer worden?’

‘Dat is een van de redenen waarom ze zo angstaanjagend zijn.’

Wellust en de stank van rottend vlees horen niet hij elkaar in een en hetzelfde brein…

Vampiers in de buurt van de omwalling hadden pijlen in hun lichaam, verderop waren ze getroffen door kogels of ijzerscherven. Vala zag dat de Machine-mensen evenveel vampiers hadden gedood als de honderd maal zo talrijke Grasreuzen.

Na ongeveer tweehonderd passen vanaf de wal vonden ze geen vampiers meer. Wel lagen er dode Grasreuzen, naakt of half ontkleed, half uitgemergeld, met diep verzonken ogen en ingevallen wangen, en brute wonden in hun halzen, polsen en elleboog holtes.

Dat ingevallen gezicht daar… Vala had deze vrouw uren geleden het donker zien in rennen. Waar waren haar wonden? Haar keel leek ongedeerd. De linkerarm lag uitgestrekt, maar de pols was onaangeraakt. De rechterarm lag over haar lichaam, maar er was op haar verfomfaaide tuniek geen bloed te zien… Vala liep ernaartoe en tilde de rechterarm op.