Выбрать главу

Tegger keek Warvia aan. Warvia zocht uitstel. ‘Hoe komt het dat jullie weet hebben van rishathra? Hebben jullie wel eens vaker bezoekers van beneden gehad?’

De inheemsen lachten, zelfs de mannen. ‘Niet van beneden,’ zei Deb, ‘maar van opzij! Mensen van bergen in de buurt komen ons bezoeken…’

‘Maar dat zijn allemaal druipberg-mensen, of niet?’

Deb gaf geen antwoord, maar Jennawil nam het van haar over. ‘Waerviae, de mensen op de bergen zijn niet allemaal van dezelfde soort. Wij hier zijn Hoogtepunt. Saron…’

Ze waren bij een deur gekomen. Tegger hielp Warvia als eerste naar binnen. De vogel landde op Debs schouder vlak voordat zij naar binnen ging.

Deze krappe ruimte behoorde niet tot de eigenlijke woning, maar was een langwerpig voorkamertje met een plafond van stevige balken en met links en rechts veel haken aan de wanden voor het ophangen van bontjassen. Allebei de zijwanden hadden aan het einde een deur.

Nu werden de bontjassen afgelegd. De twee mensensoorten bekeken elkaar met onverholen nieuwsgierigheid.

De mensen van Hoogtepunt hadden een vierkante torso en brede gezichten, met een brede mond en diepliggende ogen. Hun haren — en bij de mannen ook de baarden — waren krullerig en donker. Onder hun bontjassen droegen ze kleren die hun romp tot aan de ellebogen en knieën bedekte, maar de blote onderarmen en onderbenen waren rijkelijk bedekt met krullerige haartjes.

Deb bleek een stevig gebouwde vrouw van middelbare leeftijd. De vogel, Skreepu, was haar eigendom. Zo ook de identiek ogende jongemannen, Harreed en Barraye: het waren haar zonen. Jennawil was een jonge vrouw die met Barraye gepaard was. En Saron was een vrouw met een diepe stem. Ze was oud en haar gezicht zat vol rimpels. Iets in de vorm van haar kaak, haar handen… ‘Bent u ook van Hoogtepunt?’ vroeg Warvia.

‘Nee, van Dubbelpiek. Een ballon heeft ons naar Hoogtepunt gebracht, veel verder weg dan Kleintje, waar we eigenlijk op bezoek wilden gaan. De wind stond hier helemaal verkeerd. We konden niet meer terug. De anderen zijn daarna verder gevlogen, op onderzoek, maar ik vond mijn man Makray nogal overtuigend in zijn argumenten. Hij kon geen kinderen meer krijgen, en ik had de mijne al gehad, dus waarom niet?’

Terwijl Deb haar mantel uittrok en aan de muur hing, bleef Skreepu zich vastklampen aan het leren kussen, maar toen Saron het gezelschap via de linkerdeur voorging, het eigenlijke huis in, verhief de vogel zich en fladderde hij achter hen aan.

Het plafond was hoog. Het meubilair was tot een minimum beperkt. Er hing een hoge stok voor de vogel. Verder stonden er twee lage tafeltjes, maar geen stoelen. Dit was de ene helft van het gastenhuis, zo vernamen ze; de tweede helft bevond zich aan de andere zijde van de langwerpige entreehal. Tegger vroeg zich af of ze de eventuele bewoners van die andere helft ooit te zien zouden krijgen.

De mannen zetten het bronzen netwerk tegen een wand. Daarna gingen de Hoogtepunters met gekruiste benen in een cirkel op de grond zitten, ruimte latend voor hun twee bezoekers.

‘Dit is jullie verblijf, het gastenhuis,’ zei Saron. ‘Het is hier warm genoeg voor de meeste van onze bezoekers, maar misschien willen jullie onder een stapeltje bontvellen slapen.’

Jennawil maakte een wuivend gebaar. ‘Dit hier is Hoogtepunt. Onze draaiwaartse buren noemen zich het Adelaarsvolk. Hun neuzen doen inderdaad aan snavels denken. Ze zijn kleiner dan wij zijn, en minder sterk, maar hun ballonnen zijn de beste die we kennen. Ze verkopen ballonnen aan andere volken. We kunnen samen kinderen krijgen, maar dat gebeurt zo zelden dat we zonder veel risico kunnen reshen. Tegendraaiwaarts wonen de IJs-mensen. Ze leven hoger op hun berg en ze hebben minder last van de kou. Mazarestch heeft een zoon van een IJsman. Volgens haar zeggen was die conceptie zoiets als een aardbeving. De jongen Jarth is beter bestand tegen de hoogte en de kou dan al zijn leeftijdsgenoten. We krijgen hier bezoek van ver draaiwaarts en tegendraaiwaarts. We heten iedereen welkom en reshen ook met iedereen, maar we krijgen geen kinderen van elkaar. We horen dat hetzelfde voor hen geldt. Reshtra is er voor verschillende mensensoorten, paren is er voor soortgenoten. Mensen van aangrenzende bergen kunnen met elkaar paren, maar mensen van verder weg kunnen dat niet. Teela heeft ons verteld dat onze voorouders zich geleidelijk van de ene berg naar de volgende hebben verspreid, vele generaties achter elkaar, en dat ze al doende langzaam veranderd zijn. En jullie?’

Warvia lachte te hard om antwoord te kunnen geven — een lach die overigens meer uit verlegenheid dan geamuseerdheid geboren was, dacht Tegger. Hij probeerde een antwoord te formuleren. ‘Op het vlakke land is reizen veel gemakkelijker. Daar leven allerlei soorten min of meer door elkaar. We zien er alle mogelijke vormen van rishathra. Rode Herders zoals wij reizen mee met onze kudden, ons hele leven lang. We kunnen niet rishen. We hebben in ons leven maar één enkele paargenoot.’

Hij kon niet beoordelen hoe ze hierop reageerden; daarvoor kende hij hun gezichtsuitdrukking nog niet goed genoeg. ‘Maar sommige soorten rishen voor hun genoegen,’ vervolgde hij, ‘andere met het oog op hun handelscontacten of om een oorlog te beëindigen, weer andere om het krijgen van kinderen uit te stellen. We hebben gehoord van Onkruidverzamelaars, die bijna geestloos zijn, maar heel goed kunnen rishen — erg handig voor degenen die weinig tijd willen besteden aan… eh… hofmakerij. En water-mensen rishen met iedereen die zijn of haar adem lang genoeg kan inhouden, maar dat zijn er niet veel.’ ‘water-mensen?’

‘Leven onder vloeibaar water, Barraye. Die zullen hier dus wel tamelijk zeldzaam zijn!’

Gelach. ‘Jullie reshen niet,’ vroeg Jennawil aan Warvia, ‘jullie luisteren alleen?’

‘Wat kunnen we anders doen, als we bezoekers hebben? Maar jullie kunnen straks, als ze wakker zijn, praten met de nacht-mensen.’

Tegger zag dat Jennawil haar best deed neutraal te blijven kijken.

‘We willen graag dat jullie ons begrijpen,’ zei Saron. ‘Wij doen alleen aan reshtra met soortgenoten van nabije bergen. druipberg-mensen lijken allemaal heel veel op elkaar, ook al kunnen we samen geen kinderen krijgen. Maar jullie…’ Ze zocht naar woorden, maar vond ze niet.

Een beetje anders? Uiterst raar? Demonen van de vlakte? Voordat de stilte min of meer onaangenaam kon worden, zei Warvia: ‘Wij hebben gehoord dat beschermheren alle geheimen kunnen doorgronden. Hoe kunnen jullie dan hopen iets verborgen te houden?’

‘Alleen voor de platland-vishnishtee,’’ zei Deb.

Saron gaf een toelichting. ‘De vishnishtee zijn een gevaar. Teela heeft het ons gezegd, de nacht-mensen hebben het ons gezegd, en onze legenden leren ons hetzelfde. Maar de doorgang is nu eenmaal een onderdeel van Hoogtepunt. De passage is voor de vishnishtee van belang. Ze is een doorgang door de randmuur heen. Ze kunnen hierdoor onze wereld verlaten als ze hun ballonpakken en hun helmen met gezichtsvensters dragen. De nacht-mensen willen liever niet de aandacht van de vishnishtee trekken.’

‘Dus er zijn hier beschermheren in de buurt?’

Het leek duidelijk dat Saron zich nu evenzeer tot het bronzen web als tot Tegger en Warvia richtte. ‘Drie platland-vishnishtee beheersen deze doorgang. Meer dan dat; ze hebben een aantal van ons meegenomen, vooral ouderen, en sommigen daarvan zijn teruggekeerd als vishnishtee. Toen het Doodslicht ontvlamde hebben de platland-vishnishtee ons geleerd hoe we ons moesten verbergen. Graszoden of rotsen zijn toereikend om het licht tegen te houden dat wel door bontvellen en lichamen heen dringt, maar het zou beter zijn ons in de doorgang zelf te verschuilen. Makray was op jacht toen het Doodslicht ontbrandde,’ zei Saron, ‘een halve dagmars van elke beschutting vandaan, en zonder vishnishtee die hem uitlegde dat hij een schuilplaats nodig had.’