Выбрать главу

‘Laat me naar mijn cabine gaan,’ pleitte Verst-in-de-achterhoede. ‘Ik moet nagaan wat er nog werkt.’

‘Wat kan er nou nog werken? Je sonde is vernietigd en wij worden aangevallen en we zijn ontdekt. Heeft een van de binnendringers zo snel kunnen reageren of was het een beschermheer?’

‘De stapschijf moet het in elk geval nog doen.’

Louis opende zijn ogen. ‘Waarom?’

‘Ik ben niet gek!’ mekkerde Verst-in-de-achterhoede. ‘Toen we over de rand doken heb ik een stapschijfverbinding geopend. Een plasmastraal, kinetische wapens, noem maar op — al die bedreigingen zouden rechtstreeks worden doorgeflitst.’

‘Rechtstreeks waarheen?’ Louis knipperde met zijn ogen. Er dansten nog steeds zwarte vlekken op zijn netvliezen.

Ik heb verbinding gelegd met de schijf op de Mons Olympus.’

Louis begon te lachen. Het was waarschijnlijk te mooi om waar te zijn, maar hij stelde zich voor hoe duizenden Martianen bezig waren een nieuwe val op te zetten en dat ze vanuit de stapschijf opeens een vloedgolf van superheet plasma over zich heen gespoten kregen…

Grote klauwen sloten zich om zijn schouders en warm, rood vlees ademde pal in zijn gezicht. ‘We zijn in oorlog, Louis Wu! Dit is geen moment voor welke afleiding dan ook!’

Afleiding. Akkoord. ‘Acoliet, ga je pak aantrekken. Haal het mijne, plus de netwerkspuiter, en haal mijn stapeltje lastschijven, daar waar Bram die dingen heeft gelaten… Bram?’

‘De eetzaal aan boord van de Verborgen Patriarch,’ zei Bram.

‘Verst-in-de-achterhoede, stuur hem allereerst daarheen! Bram, geef hem een paar wapens. Als we een functionerende stapschijf op de sonde hebben, moeten we daar gebruik van maken!’

‘Ga,’ zei Bram.

Verst-in-de-achterhoede floot en ratelde en rinkelde. Acoliet ging op de stapschijf staan en flitste weg. Verst-in-de-achterhoede ging staan op de plek waar het rotsblok had gelegen en flitste eveneens weg, naar zijn cabine, waar zijn tongen meteen begonnen te likken aan wat een buitenaards schaakbord vol stukken leek, maar in feite een soort virtueel toetsenbord moest zijn. Een van de hoofden werd opgeheven. ‘We hebben een verbinding,’ zei het. ‘De stapschijf doet het nog.’

‘Probeer het eens met een netwerkoog,’ beval Bram.

‘Om wat te bekijken?’

‘Het vacuüm.’

Elf minuten later lichtte het uitgedoofde scherm weer op en er verscheen een met sterren bezaaide hemel die langzaam verschoof. Louis kon zich een netwerkoog voorstellen dat traag kantelend en om zijn as draaiend door het luchtledige viel, steeds verder bij de sonde — draaide die ook rond? — vandaan. En terwijl de beschermheer zich zorgen maakte over de Kzin en alle vier de open schermen tegelijk in de gaten probeerde te houden, knielde Louis naast de stapschijf en trok hij de rand omhoog.

Het kleine hologram van dunne, kleurige streepjes verscheen vlak boven de schijf zelf; het was een schema van de verbindingslijnen. Een grotere versie zou hem verraden hebben, maar Verst-in-de-achterhoede had dit miniatuurschema voor hem geregeld. Louis toetste zijn veranderingen zo snel mogelijk in en klapte de rand toen weer naar beneden.

‘Zie je dat?’

‘Verst-in-de-achterhoede, leg me eens uit waarom we dat tot nu toe over het hoofd hebben gezien!’

Bram en Verst-in-de-achterhoede hadden op dit moment duidelijk iets anders aan hun hoofd dan letten op Louis! Hij draaide zich om.

Zoals gezien door het netwerkoog-in-vrijeval was het zilveren snoer nu veeleer een zilveren lint met opstaande randen geworden — een ondiepe, maar niet onaardige miniatuur van een stukje van de Ringwereld boog zelf. Er gleed een petieterig paar torussen overheen.

Het was onmiskenbaar dat dit het transportsysteem was: de magnetische monorail die over een derde van de omtrek van Ringwereld vlak onder de bovenkant van de randmuur was aangebracht. Teela’s reparatieploeg moest de rail over de rand van de muur hebben doorgetrokken en vlak aan de buitenkant hebben verlengd.

‘Nou,’ zei Louis, nogal hatelijk, ‘ik heb de randmuur meer dan een half jaar niet kunnen zien.’

‘We hadden beter moeten kijken,’ zei Verst-in-de-achterhoede. De zilveren rail flitste voorbij. Nu was alleen de sterrenhemel nog te zien. Het traag rondtollende netwerkoog was onder de Ringwereldvloer gekomen en zou in de eindeloze ruimte verdwijnen.

Ik had het kunnen raden,’ zei Louis. ‘Jij ook, Bram. Hoe zou Teela’s ploeg de heroverde duwstralen anders hebben kunnen vervoeren?’

‘Het eindpunt bevindt zich ergens ver draaiwaarts. Dit is de verkeerde plek om naar een werkplaats uit te kijken.’

Een stapeltje lastschijven kwam binnengeflitst, met bovenop een drukpak en de webspuiter. Louis duwde de zwevende verzameling spullen met zijn schouder opzij om ruimte te maken voor Acoliet.

De Kzin verscheen in opgeblazen vacuümuitrusting: doorzichtige, concentrische ballonnen en een vissenkomhelm. Hij kantelde de helm achterover en zei: ‘Zijn we klaar?’

Louis gebaarde naar de trillende sterrenhemel. ‘Wil je daar soms naar toe?’

Verst-in-de-achterhoede het zich onverwacht horen. ‘De verbinding is nog open. De schijf beweegt niet meer.’ ‘Wat —’ begon Louis.

‘Beschoten met plasma, vijftienhonderd kilometer gevallen,’ snauwde Bram, ‘en dan nog werken? Dat lijkt me sterk!’

Louis tilde de webspuiter van zijn stapeltje lastschijven. ‘Probeer het eens hiermee.’

Er werden hoofden zijn kant op gedraaid. Ze snapten het niet. Louis zei: ‘Verst-in-de-achterhoede, ik wil een netwerkoog door de verbindingen tussen de stapschijven sturen. Kan dat? We zien wel waar het fout loopt.’

Verst-in-de-achterhoede gaf een paar gefloten commando’s. ‘Ga je gang,’ zei hij toen.

Louis spoot een bronzen netwerk op de schijf en zag het verdwijnen.

Ze wachtten. Acoliet gebruikte de tijd om een douche te nemen. Vijfendertig graden van de Ringwereld boog: dat was vijfenhalve minuut voor het flitsen zelf en nog eens even lang voordat ze de aankomst zouden zien. Transportcellen werkten niet sneller dan het licht en kennelijk gold dat ook voor stapschijven.

‘Signaal,’ zei Verst-in-de-achterhoede terwijl zijn andere tong naar buiten kwam. Er verscheen een vijfde scherm.

Ze zagen een strook van de randmuur schuin afgetekend staan tegen een donker stuk van de sterrenhemel. Die vage vlek bij de rand zou de sonde kunnen zijn. Een beroerd beeld… maar de sonde viel niet meer: ze had een minuscuul doelwit geraakt, namelijk de magneetrail.

‘Acoliet, neem de webspuiter,’ zei Bram. ‘Laat je overflitsen. Spuit daar een netwerkoog op een plek die iets interessants laat zien. Kom dan onmiddellijk terug en rapporteer. Wacht niet op gevaar! We weten dat het daar is.’

Te snel. Louis was nog maar net begonnen zijn pak aan te trekken. Acoliet zou al weg zijn voordat hij daarmee klaar was. ‘Wacht even,’ zei hij. ‘Bram, hij moet gewapend zijn!’

‘Tegen beschermheren die al ter plekke zijn? Ik heb juist liever dat Acoliet opvallend ongewapend is. Vooruit, Acoliet, ga!’

De Kzin flitste weg.

Louis wurmde zich op zijn gemak in het ruimtepak. Ze moesten elf minuten wachten.

Geloofde Chmeee echt dat een oude man als Louis Wu een elf jaar oud Kzin-mannetje kon temmen en beschermen?

Er waren pas vier minuten voorbij, maar er bewoog zich iets.

Ze zagen een donkere vlek die zich traag langs de wazige randen van het venster bewoog en kennelijk bezig was aan een ongehaaste inspectie van de sonde. Toen was de vlek opeens dichtbij en duidelijk te zien: een elegant ruimtepak van een uitheems model, voorzien van een doorzichtige, bolvormige helm. En in die helm zagen ze een bijna driehoekig gezicht met een mond en kaken die een en al botten leken. Een uitgestoken vinger kwam nog dichterbij en trok contouren na die Louis niet kon zien, maar hij begreep het: het wezen had het netwerkoog gevonden.