Выбрать главу

Flits — nu lagen ze op hun buik in de naald, met het stapeltje lastschijven op hun rug.

Bram deed de rest. Hij bond de lastschijven los, tilde ze van hun rug en opende alle sluitingen van Acoliets ruimtepak, waarna hij het hem voorzichtig uittrok. De Kzin knipperde met zijn ogen, zocht iets herkenbaars, vond Louis. Voor de rest scheen hij zich niet te kunnen bewegen.

Bram hielp Louis uit zijn pak, legde hem naast Acoliet en onderzocht hem. Dat deed pijn. ‘Jij hebt een aantal spieren en pezen geforceerd, plus nog wat van zulke kneuzingen,’ zei hij. ‘Je hoort in de medische kist, maar de Kzin heeft het harder nodig.’

‘Hij gaat eerst,’ zei Louis. Als Acoliet stierf, wat moest hij dan in hemelsnaam tegen Chmeee zeggen?

Bram tilde de Kzin zonder zichtbare inspanning op, schoof hem in het medische wonderapparaat en klapte het luik in de voorwand dicht. Een merkwaardige gedachte in zijn achterhoofd: had Bram gewacht tot hij, Louis, hiervoor toestemming had gegeven? Niet zo merkwaardig, welbeschouwd. Louis begon nu ook overal flink pijn te voelen en dat kon hij Bram maar beter niet laten merken. Louis was immers een humanoïde en Acoliet niet. Misschien moest een beschermheer wel toestemming hebben van een voortplanter voordat hij een niet-humanoïde als eerste mocht helpen.

Bram tilde hem op en zette hem in een vloeiende beweging op de stapel lastschijven. Er gingen pijnscheuten door hem heen en zijn adem werd afgesneden, waardoor zijn gil wegstierf in een miezerig kreetje. Bram sloot de slangen en buisjes van Teela’s autodok aan. ‘Veel voorraden in dit ding zijn op, Verst-in-de-achterhoede. Ze moeten dringend worden aangevuld,’ zei hij. ‘Kan je grotere apparaat medicijnen maken?’

‘De keukenwand heeft ook een farmaceutisch menu.’

De wanden aan stuurboord en bakboord gloeiden van een oranje hitte. In een ander venster zag hij een zwarte, zakvormig gestalte die zich over de rand van de magneetrail naar de onderkant liet zakken. En daarna niets meer — alleen een zilveren lint waar geen einde aan kwam.

De pijn begon af te nemen. Louis wist dat hij niet lang meer helder zou zijn. Hij voelde soepele, maar knobbelige armen om zich heen. Harde vingertoppen betastten hem nu eens hier, dan weer daar. Een van de ribben veroorzaakte een pijnscheut, die daarna wegebde. Er kraakte iets in zijn rug, daarna nog eens, een eindje lager. En een heupgewricht. En de rechterknie…

Bram sprak vlak bij zijn oor, maar niet tegen Louis. ‘De nacht-mensen hebben zich nogal veel moeite getroost om ons een dorp in de druipbergen te laten zien. Een van de tienduizenden! Waarom?’

Verst-in-de-achterhoede gaf antwoord. ‘Heb je dan niet gezien dat er daar een weg…’ — en Louis viel in slaap.

28. De doorgang

‘Voel je het?’ ‘Ja,’ zei Warvia.

De kamer trilde — een heel lichte vibratie in alle wanden en het rotsgesteente van de vloer.

Van het vliegen in krankzinnige luchtvoertuigen waren ze duizelig en gedesoriënteerd geworden, maar ze hadden uren de tijd gehad om dat van zich af te slapen. Dit was geen nawee van het vliegen, maar iets anders. Tegger had er aanvankelijk niets van gemerkt, maar nu waren Warvia’s ademhaling en het onophoudelijke getril het enige dat zijn zintuigen in deze donkere kamer waarnamen.

‘Enig idee?’

‘Modder van de zeebodem. Die druipt voortdurend neer op de piek van deze berg en dat kunnen we helemaal hier beneden nog voelen.’ Tegger staarde haar in het donker aan.

‘Hij wordt in pijpen naar boven gepompt aan de achterzijde van de randmuur. Dan valt de modder vanaf de bovenrand van de muur vijftig dagmarsen diep naar beneden,’ zei Warvia. ‘Zo gebeurt het op alle druipbergen. Zo zijn de druipbergen ontstaan. Zonder die pompen zou uiteindelijk alle grond onder de Boog in de zeeën verdwijnen. Fluister heeft me dit allemaal uitgelegd.’

‘Jij hebt meer uit Fluister weten te krijgen dan mij ooit is gelukt.’

Ik vraag me af waar ze nu is.’

‘Ze?’

Er streelden vingers over zijn wang. Ik raad maar. Ik heb het gevraagd, maar ze wilde het niet zeggen. Weet je hoe die modder van de zeebodem genoemd wordt?’

‘Nee.’

‘Flup.’

Tegger begon te schudden van het lachen. ‘Wat? Wil je zeggen dat we al die tijd… Flup, iedereen die ik ken denkt dat hij weet wat flup betekent! De bodem van de zee?’

‘Deze berg is ervan gemaakt. Door de druk verandert de modder ten slotte in rotsgesteente…’

Opeens baadden ze in een helder, wit licht. ‘Hallo,’ zei een stem.

Ze sprongen overeind en drapeerden een bontvel om zich heen. De mensen van Hoogtepunt hadden hun een vel gegeven zoals dat van Sarons groengestreepte roofdier met een beschadigde kop. Het stond Warvia heel goed.

Momenteel had Warvia andere zorgen. ‘Dat was geen accent zoals we dat hier hebben gehoord,’ fluisterde ze.

‘Hallo? Jullie horen de stem van Louis Wu. Kunnen we praten?’

Tegger’ knipperde met zijn ogen tegen het felle licht. Hij kon geen details onderscheiden, maar hij zag de gestalte van een man en iets eigenaardigers.

‘U hebt onze privacy gestoord,’ zei hij.

‘Jullie waren wakker. Het spionagetoestel dat jullie zo lang hebben meegesleept is van ons. Willen jullie praten of zullen we op een ander moment terugkomen?’

Er werd geklopt op het hout naast de dikke vacht die voor de deuropening hing. Ze hoorden een vrouwenstem roepen: ‘Teeger? Waerviae?’

‘Flup! Kom maar binnen,’ zei Tegger.

De vacht werd opzij geslagen en achter elkaar kwamen Jennawil, Barraye en een geur van bloed naar binnen. ‘We hoorden stemmen,’ zei de jonge vrouw. ‘Anders zouden we dit in de voorkamer hebben achtergelaten. Het is een gwill. Skreepu heeft hem voor jullie gedood.’

De gwill was een grote hagedis. De staart sidderde nog.

‘Het moment is uitstekend gekozen,’ zei Tegger. Hij nam de gwill aan. De huid leek bedekt door een pantser. Het dier moest eerst gevild worden. Tegen het felle licht van het web en de monsters die zich daar ophielden zei hij: ‘Jullie kunnen beter praten met Jennawil en Barraye. Zij wonen hier op Hoogtepunt en zij weten dingen die wij alleen maar kunnen raden. Jennawil, Barraye, we hebben eindelijk contact met Louis Wu.’

Doezelig, met zijn kin steunend op de rand van zijn autodok, hoorde Louis zijn eigen stem praten. ‘Jullie horen de stem van Louis Wu. Jullie zien mijn bondgenoten, Bram en de Netwerkhuizer. We hebben tot nu toe stilte in acht genomen omdat we vijanden hebben.’

‘Wij zijn Warvia en Tegger,’ zei een hoge, vreemde stem. Louis had nu zijn ogen open en hij herkende de roodhuidige vampierdoders. ‘Waarom verbreken jullie de stilte nu dan wel?’

‘We moeten vragen stellen.’ Ja, het was wel de stem van Louis Wu, maar ze kwam van Verst-in-de-achterhoede.

Een man van het dorp Hoogtepunt nam het woord. ‘We hebben opdracht u de verborgen spiegel en de doorgang door de randmuur te laten zien, en alles wat u verder nog zou willen.’

‘Dankjewel. Zijn jullie bereid door de passage te gaan?’

Jennawil sprong geschokt overeind. ‘Nee! Er gaan daar voortdurend vishnishtee’ — het vertaalapparaat van Louis haperde even — ‘beschermheren in en uit!’

Louis besloot niet te spreken. Hij voelde zich gammel en zweverig, en hij kon pijn voelen waar en wanneer hij maar wilde. Hij zou onzin uitkramen, en wat zouden ze wel niet vinden van twee ‘stemmen van Louis Wu’?

‘Vertel ons wat jullie weten over beschermheren,’ vroeg Verst-in-de-achterhoede.

‘Van twee soorten zijn ze. Beschermheren van onze eigen soort willen onze veiligheid, maar ze moeten gehoorzamen aan platland-beschermheren.’