Выбрать главу

‘We zullen wachten,’ zei hij. ‘Louis, we hebben eerdere gesprekken voor je opgenomen. Ze weten veel van beschermheren en ook het een en ander over Teela Brown. Of heb je liever een serenade?’

Bram had het ingewikkelde muziekinstrument dat hij had meegebracht van de Verborgen Patriarch al tussen zijn benen gezet.

‘Een aardig muziekje bij het eten is geen kwaad idee,’ zei Louis beleefd. ‘En ik rammel van de honger.’

Louis probeerde een paar lichaamsoefeningen te doen. Bij het optillen van Acoliet had hij verschillende spieren en pezen ernstig geforceerd. Brams goede zorgen waren niet zonder succes gebleven, maar hij moest zich heel behoedzaam bewegen.

Er waren vele uren verstreken. Nu bewoog het Hoogtepuntvenster zich schokkerig draaiend door een nachtelijk berglandschap, want een gemengd gezelschap humanoïden rolde het als een wiel over de uitgesleten paden van het dorp. Toen ze buiten het dorp waren gekomen en de klim over kaal rotsgesteente werd voortgezet, werd Louis misselijk van het gehots en gebots.

Hij keerde het scherm zijn rug toe en rekende erop dat de anderen hem wel zouden waarschuwen zodra er iets interessants in beeld kwam.

Waarom had de Kzin zoveel tijd nodig? Overal in de beschaafde ruimte zou Louis al lang in een medicator hebben gelegen. Zijn kleine autodok kon niets anders voor hem doen dan chemisch spul inspuiten — en dat zou over een paar minuten weer hard nodig zijn.

Vier mensen van Hoogtepunt vervoerden het netwerkoog en de stenen plaat waarop het bevestigd was. Ze klommen naar boven in de inktzwarte nacht. Saron liep voor de Rode Herders en de Demonen uit om te wijzen waar ze houvast voor hun voeten konden vinden.

De Demonen hadden geprobeerd behulpzaam te zijn bij het slepen, maar het bleek al gauw dat gewoon ademen al een hele toer was.

‘We krijgen straks zonlicht,’ zei Warvia tegen de Demonvrouw. ‘Wat doen jullie dan?’

‘We zullen de doorgang bereiken,’ zei ze. ‘Beschutting.’

Er waren hier geen wegen. De paden waren weinig meer dan vage slijtplekken op de harde grond en het rotsgesteente, maar de Hoogtepunters klommen steeds maar hoger de steile helling op, zonder aarzeling en zonder ophouden. Ze bevonden zich nu kilometers boven het eindeloze platland in de diepte.

Vanaf draaiwaarts naderden de daggrens en het zonlicht.

Dicht tegen de voet van de druipbergen aan strekte het landschap zich uit als een reliëfkaart, een kaart zoals de Demonen die voor hen hadden uitgetekend buiten de omwalling van het Grasreuzendorp. Door dit soort vergezichten hadden ze die kunst misschien geleerd. Verder weg waren geen details meer te herkennen. Een zilveren draadje, af en toe onderbroken door meertjes, zou de Thuisvloed kunnen zijn, of een andere rivier, of iets heel anders…

Warvia moest soortgelijke gedachten in haar hoofd hebben. ‘De landen waar de Rode Herders doorheen trekken zijn zelfs te klein om van hieraf zichtbaar te zijn,’ zei ze. ‘Hoe kunnen we ooit weer Rode Herders vinden?’

‘Dat is helemaal geen probleem,’ zei Harpist.

‘Onze mensen kennen de routes van de Rode Herders,’ legde Treurbuis uit. ‘Ze zuilen…’ Ze moest haar woorden afbreken om op adem te komen. ‘Ze zullen een route… voor ons uitstippelen… en via de spiegels… doorgeven. Jullie zullen een stam vinden… even snel… als jullie reis hierheen…’

‘O. Mooi.’ Toen begon Warvia te lachen. ‘Jullie oplossing was wel erg extreem. Zó ver hadden we toch echt niet hoeven te reizen!’

Tegger wilde onder de ogen van Warvia geen spoortje zwakheid tonen. Met de moed der wanhoop bleef hij achter Saron aan lopen.

Gelukkig bewoog de oude vrouw zich nu minder snel. Hij hoorde het hijgen van de Hoogtepunters die het netwerkoog meesleepten.

Het daglicht kwam van draaiwaarts aangevlogen, en toen de eerste zonnestralen het donker wegvaagden, haalde Harpist twee opgerolde hoeden uit zijn rugzak, die over kolossale randen bleken te beschikken. Nu liepen alleen de twee Demonen nog in de schaduw.

‘We moeten ergens aan de uiterste rand van het woongebied van de Rode Herders zien te komen,’ zei Warvia. ‘Zo ver mogelijk bij de roddelverhalen vandaan, want die zijn natuurlik al lang en breed onderweg!’

‘Nee,’ zei Harpist. ‘Warvia, Rode Herders zijn niet overal hetzelfde.’

‘Hoho, dat zijn we wel!’

‘We maken potentiële paargenoten van andere stammen het hof,’ zei Tegger. ‘Dat gebeurt tijdens feesten, als onze kudden elkaar tegenkomen. We doen dat al zolang iedereen zich kan herinneren.’

‘Een goed idee,’ vond Harpist.

‘Maar niet altijd in de praktijk gebracht,’ merkte Treurbuis op. ‘Jij en Warvia hebben hetzelfde accent.’

‘Ja, wij behoorden allebei tot de stam van Ginjerofer, maar stamgenoten van ons hebben elders een partner gevonden.’

‘Sommige stammen hebben die gewoonte helemaal afgeschaft. Andere doen het soms wel, soms niet, zoals jullie stam. Tegger, hoe verder jullie van Ginjerofers stam gaan, des te onwaarschijnlijker wordt het dat jullie kinderen partners kunnen vinden met wie ze kinderen kunnen krijgen. Dat zou nog niet zo erg zijn, als het niet jullie regel was maar één paargenoot in je leven te hebben.’

‘Flup,’ fluisterde Tegger.

Een flitslicht verblindde hun ogen nadat ze om een half vergruizelde stapel rotsen heen waren gelopen.

Tegger had geprobeerd zich voor te stellen hoe een spiegel eruit zou zien. Nu kon hij het niet zien, want hij zag zichzelf, Warvia, de Demonen, de mensen van Hoogtepunt, de hemel en de randmuur. Een spiegel was dus een plat venster dat liet zien wat zich achter de kijker bevond. Deze spiegel was even hoog als een Rode Herder en drie manslengten breed. Ze zetten het netwerkoog en de plaat waar het op zat voorzichtig met de rug tegen de spiegel. Saron en de mannen liepen vervolgens naar de zijkanten van de spiegel. De nacht-mensen liepen met Saron mee.

Harpist begon te spreken. Hij benadrukte zijn medeklinkers – alsof hij een menigte toesprak. De mannen begonnen de spiegel op en neer te bewegen; hij bleek in een scharnierconstructie te hangen. Jennawil stond achter Tegger en wees naar de rand. Naar de aangrenzende druipberg.

Er danste een heldere lichtvlek over de helling van die berg, een vlek die zich verplaatste naarmate de spiegel door de mannen bewogen werd.

‘Hoe werkt het?’ vroeg Tegger.

Jennawil lachte. ‘Aha, de nacht-mensen hebben jullie dus niet alles verteld! Zonnespiegels seinen lichtflitsen volgens een code die ons en de Demonen bekend is. Ze verspreiden nieuws van de ene berg naar de andere, maar ook van de bergen naar het platland en omgekeerd.’

Dat verklaarde veel. De Demonen hadden altijd verdacht veel geweten van het weer, het Schaduwnest, het bronzen netwerkoog zelf.

De vier tilden het oog van Louis Wu weer op. ‘Om dat rotsblok heen,’ zei Saron, ‘en dan verder naar boven.’

‘We hebben jullie probleem met elkaar besproken, Treurbuis en ik. We denken dat we een antwoord hebben,’ zei Harpist.

Tegger had ook nagedacht. ‘Het is zoiets als verpletterd worden tussen twee stieren. Gaan we te ver, dan zijn onze kinderen de dupe. Gaan we niet ver genoeg, dan krijgen we verhalen over onszelf te horen.’

‘We zijn te opvallend,’ zei Warvia. ‘Te gemakkelijk herkenbaar. Als bezoekers iets vertellen over vampierdoders die rishathra hebben gedaan, dan weet iedereen dat wij dat waren.’

Harpist grijnsde met al zijn schopvormige tanden bloot. ‘Stel eens dat er een oud verhaal bestond,’ zei hij. ‘Er was eens een tijd… waarin alle humanoïden monogaam waren. Geen man keek naar vrouwen die niet zijn paargenoot waren, geen vrouw keek naar andere mannen. En daar waar verschillende soorten humanoïden op elkaar stuitten, ontstonden steeds weer oorlogen. Toen waren er eens twee helden die begrepen dat humanoïden ook anders met elkaar zouden kunnen omgaan. Zij vonden rishathra uit en maakten een einde aan een oorlog. En ze hebben die kennis als zendelingen verspreid.’