Выбрать главу

‘Harpist!’ riep Warvia. ‘Bestaat er echt zo’n verhaal?’

‘Nog niet.’

‘O.’

‘Het Nachtvolk is kieskeurig. We praten niet zomaar met iedereen, maar jullie moeten niet denken dat we ons stil houden. Jullie hebben gezien hoe de spiegels werken. Ze zijn onze stem. Jullie weten dat elke priester moet weten hoe hij met de doden moet omgaan. Priesters moeten met ons praten.’

De helling was nog steiler geworden en iedereen hapte nu naar adem. ‘We kunnen het verhaal vanuit verschillende richtingen laten verspreiden,’ zei Treurbuis. ‘Alleen de oudste vrouwen herinneren zich de legende, of de oudste mannen. De historie vertelt het verhaal van helden van hun eigen soort, die rishathra hebben uitgevonden en een oorlog hebben beëindigd, en ze vertelt dat de eigen soort sindsdien altijd aan rishathra is blijven doen. De details zullen per soort lichtelijk verschillen. En als er dan een variant opduikt waarin de helden twee Rode Herders waren die een eind maakten aan een oorlog om bondgenoten te winnen voor een heldhaftige strijd tegen vampiers…’

‘Het is maar een verhaaltje.’ Tegger lachte. Hij begon te geloven dat het zou kunnen werken. ‘Een verhaaltje… Warvia?’

‘Misschien,’ zei ze. ‘Misschien. Het is het proberen waard. We kunnen liegen, liefje, zolang we maar niet tegen elkaar hoeven te liegen.’

Er stond een rotsblok dat groter was dan een huis in een stad, maar dat doormidden gespleten was. De Hoogtepunters leidden het gezelschap door de spleet. In de wanden van het gesteente tekenden zich kleurige aders af. ‘Dat komt door het ijs,’ zei Deb. ‘De rots zuigt water op. Dat bevriest. Het smelt. En bevriest dan opnieuw.’

De ijzige wind gierde door de kloof en striemde elk stukje huid dat niet grondig afgedekt was. En de ogen. Tegger liep blind voorwaarts, op de tast achter Warvia aan, hoewel ook zij haar ogen dicht hield.

Een grote hand op zijn borst hield hem tegen. Hij opende zijn ogen voorzichtig tot spleetjes.

Hier was dan eindelijk een plek om te schuilen voor de wind: een tunnel in de rotswand. Maar zo ver waren ze nog niet, want ze stonden nog in de spleet en de mond van de tunnel was nog moeilijk te zien. Vanaf de plek waar ze stonden leidde een soort helling van rotspuin tot bij de opening.

‘Teeger,’ zei Barraye, die nu voor het eerst iets zei, ‘daar kun je niet schuilen.’

‘Waarom niet?’ vroeg hij. ‘Zitten er monsters in die tunnel?’ ‘Ja. Vishnishtee.’’

Ze zetten de stenen plaat met het netwerkoog rechtop en draaiden de voorkant naar de tunnelopening. Barraye was weer net zo zwijgzaam als altijd. ‘Louis Wu,’ vroeg Saron, ‘kunt u het zien?’

Het bronzen web sprak. ‘Ja, maar moeilijk. Hoe diep is dat ding?’ ‘We denken dat het een passage door de hoge berg is. Niemand van ons is er ver in geweest.’

‘Maar jullie zijn binnen geweest?’

Nu sprak Deb. ‘Een groot deel van de bevolking van Hoogtepunt en bijna honderd bezoekers die met ballonnen waren gekomen hebben zich in de gang verscholen zolang het Doodslicht scheen. We konden alleen ’s nachts naar buiten om te jagen. Toen het Doodslicht gedoofd was, zijn we weggejaagd. Ons werd verboden er nog ooit terug te keren.’

‘Beschrijf de vishnishtee,’’ zei een hese stem.

Tegger en Warvia keken elkaar even aan. Die stem vanuit het web moest van de vashnesht zijn, van Bram, maar leek sprekend op die van Fluister.

‘De vishnishtee hebben ons beschermd,’ zei Deb, ‘maar niemand van ons heeft er ooit een gezien.’ ‘Wat, nooit?’

‘Maar soms verdween er iemand van de onzen. Er was een soort grens — verder mocht je de gang niet binnen. We wisten dat verderop in de passage de dood op ons loerde, maar dat was buiten precies hetzelfde.’

‘Konden jullie niet zelf schuilplaatsen bouwen? Rotsen houden zulke straling… het Doodslicht tegen.’

‘Dat wisten we. Verberg je in grotten, hadden de vishnishtee ons gezegd. Maar huizen bouwen van rotsgesteente? Bij het schudden van de berg zouden die stenen op ons hoofd vallen.’

Nu klonk de stem van Louis Wu. ‘Mijn metgezellen tonen me een opname die is gemaakt vanaf tientallen dagmarsen boven jullie hoofd. Het is opmerkelijk hoeveel details je kunt zien als je maar ver genoeg weg bent, Deb. De berg waarop jullie wonen is een soort kegel met vlakke wanden, maar ter hoogte van die tunnel likt hij eigenlijk meer op een kegelvormig zandkasteel tegen een muur waar een pijp doorheen steekt.’

Ze wachtten tot Louis zich begrijpelijk zou uitdrukken.

‘Ja. Ik bedoel dit: de doorgang is ouder dan de berg en veel sterker. Gemaakt van scrith, wed ik. De berg zakt onder zijn eigen gewicht langzaam in elkaar, maar die pijp — die doorgang — blijft gewoon naar buiten steken waar hij zit en de vishnishtee moeten steeds opnieuw de toegang vrij graven. Kunnen jullie mij een stukje naar binnen brengen?’

‘Nee!’ riepen Barraye en Saron en Jennawil tegelijk. ‘We zijn verjaagd,’ zei Deb. ‘Als we daar gezien worden, zullen we sterven!’

‘We zijn over kaal rotsgesteente hierheen gekomen,’ zei Saron. ‘We hebben geen voetafdrukken en geen geur achtergelaten. Ook als een vishnishtee ontdekt dat we dit hierheen hebben gebracht, zullen we sterven.’

Het was Harpist die nu protesteerde. ‘Dan is het oog van Louis Wu van verre gekomen om weinig te zien.’

‘Dat is dan jammer. Harreed, blijf nog even hier. Mochten we sporen achterlaten, werk die dan weg. Harpist, ben je sterk genoeg om Harreeds plaats in te nemen en te helpen met dragen?’

Een stem zei: ‘Laat het web hier.’

Negen humanoïden verstijfden. Tegger kon geen nummer tien ontdekken. En… het was niet de stem van Fluister geweest, noch die van Bram, de beschermheer, hoewel ze op ongeveer dezelfde merkwaardige manier hees had geklonken…

Het gezelschap uit Hoogtepunt keerde stilletjes terug — door de kloof in het rotsblok en daarvandaan steeds verder bergaf. Tegger en Warvia liepen achter hen aan, gevolgd door de Demonen, die inmiddels — ondanks de schaduw van hun breedgerande hoeden — bijna verblind moesten zijn. Ze hadden het netwerkoog in een spleet aan het einde van de kloof vastgezet.

En niemand had nog durven omkijken.

29. Collier

Ze waren met hun vieren in het bemanningsverblijf van de Hete naald van Onderzoek: Bram en Verst-in-de-achterhoede en Louis Wu, plus Acoliet in een grote zwarte kist op de plek die eigenlijk bedoeld was als gymnastiekruimte. Ze gebruikten allemaal dezelfde douche en dezelfde keukenwand.

De slaapvoorzieningen vormden geen probleem. Verst-in-de-achterhoede wilde de slaapplaten hebben, en dat had Louis best gevonden. Ze hadden het stapeltje lastschijven naast het waterbed gezet, en dat was waar Louis sliep.

Nu zat hij met gekruiste benen op het deinende bed iets te eten dat knapperig en zonder voedingswaarde was. Uit verveling dreigde hij meer te eten dan goed voor hem was. En misschien kreeg hij ook meer verdovingsspul binnen dan goed voor hem was…

Bram stond niet toe dat hij in zijn eentje aan conditietraining zou doen in het landersruim. Louis was ver genoeg opgeknapt om dat te willen. Hij had aangeboden Bram mee te nemen en hem yoga te leren, of desnoods een of andere vechtsport, maar Bram had geweigerd. Hij was van plan hier en nergens anders te zijn wanneer…

Wat verwachtte Bram nou eigenlijk? Bijna twee volle dagen had hij naar het wrak van de brandstofsonde staan staren. Het lag nog steeds verfrommeld op de magneetrail en het scherm waarop dat te zien was dekte de andere vijf — nu nog vier — gedeeltelijk af. En daar weer voor stond Bram roerloos te turen.