Выбрать главу

De oksel was een bloederige wond. Een van de Grasreuzen draaide zich abrupt om en rende brakend terug naar de wal.

Grote vrouw, kleine vampier. Kon niet bij haar keel komen. Spash heeft gelijk: we moeten dingen leren.

Verderop zag ze een kleurig kledingstuk, niet ver van de rand van het ongemaaide gras. Vala begon te rennen, maar bleef opeens staan: ze herkende het werkpak van Taratarafasht.

Vala raapte het kledingstuk op. Het was schoon. Geen bloed, geen modder. Waarom hadden ze Tarfa zo ver weggebracht? Waar was ze?

De Thurl holde nu een flink eind voor de rest van het gezelschap uit. Hij was bijna bij het ongemaaide gras. Hoe zwaar zou die wapenrusting zijn? Hij klauterde op een heuveltje van een tiental passen hoog en bleef bovenop staan wachten tot de rest zich zwoegend en struikelend bij hem had gevoegd.

‘Geen spoor van vampiers,’ zei hij. ‘Ze moeten ergens dekking hebben gezocht. Reizigers zeiden dat ze niet tegen zonlicht kunnen.’

‘Dat verhaal klopt,’ zei Kay.

‘Dan zou ik zeggen dat ze verdwenen zijn,’ vervolgde de Thurl. Niemand zei iets. ‘Beedj!’ brulde de Thurl.

‘Thurl!’ Een man deed een paar stappen naar voren; hij was van middelbare leeftijd, groter dan de meesten, alert, en walgelijk energiek.

‘Met mij mee, Beedj. Tarun, jij maakt een omtrekkende beweging en ontmoet ons aan de andere kant. Als we je daar niet aantreffen zal ik aannemen dat je onderweg een oorlogje hebt gevonden.’

‘Ja-’

Beedj en de Thurl gingen een kant op, en de rest van de Reuzen de andere kant. Vala aarzelde, maar liep toen achter de Thurl aan.

De Thurl merkte haar op. Hij vertraagde zijn pas en liet zich inhalen. Beedj had hetzelfde willen doen, maar de Thurl stuurde hem met een handgebaar vooruit.

‘We zullen geen levende vampiers vinden die zich schuil houden in het gras,’ zei de Thurl. ‘Gras groeit recht omhoog. De nacht glijdt voor de zon, maar de zon zelf beweegt zich nooit. Niet meer, tenminste. Waar kan een vampier zich dan verbergen voor het zonlicht?’

‘Weet u nog dat de zon zich bewoog?’ vroeg Vala.

‘Ik was een kind. Een angstige tijd.’ Hij leek niet bang genoeg, vond Vala. Louis Wu had onder deze mensen verkeerd, maar Louis had hun kennelijk niet alles verteld wat hij haar had verteld.

Het is een ring, had hij gezegd. De Boog is het deel van de ring waar je zelf niet op staat. De zon is gaan wiebelen omdat ze niet meer precies in het centrum van de ring staat. Over niet al te veel falans zal de ring tegen de zon aan schuren, had hij gezegd. Maar ik zweer je dat ik het zal verhinderen — of zal sterven tijdens de poging.

Later was de zon opgehouden met wiebelen.

Beedj draafde nog steeds voor hen uit. Af en toe bleef hij staan om een lijk te bekijken of met zijn kromzwaard wat gras weg te maaien van een mogelijke schuilplaats, en wat hij gemaaid had at hij tijdens het voortzetten van zijn patrouille op. Hij straalde meer energie uit dan de Thurl. Vala had geen rivaliteit tussen hen beiden bespeurd — de bevelen waren probleemloos gegeven en opgevolgd — maar ze was ervan overtuigd dat ze de volgende Thurl voor zich zag.

Ze raapte haar moed bij elkaar en vroeg: ‘Thurl, is er een onbekend soort humanoïde bij jullie geweest die beweerde dat hij afkomstig was van een plaats in de hemel?’

De Thurl staarde haar aan. ‘In de hemel!’

Hij zou zoiets nauwelijks vergeten kunnen zijn, maar misschien wilde hij geheimen bewaren. ‘Een mannelijke tovenaar. Onbehaard, smal gezicht, bronskleurige huid, sluik, zwart haar op zijn hoofd, groter dan mijn soort, smal in de schouders en de heupen.’ Met twee vingers duwde ze haar ooghoeken een eindje naar boven. ‘En met zulke ogen. Hij heeft hier in de buurt een zee aan het koken gebracht om een eind te maken aan een plaag van spiegelbloemen.’

De Thurl was al een poosje aan het knikken.

‘Het is gedaan door de oude Thurl, met hulp van Louis Wu. Maar hoe weet jij dat?’

‘Louis Wu en ik hebben ooit samen gereisd, heel ver bakboord van hier. Zonder zonlicht konden die spiegelbloemen zichzelf niet verdedigen, zei hij. Maar die wolken, die zijn nooit meer weggetrokken?’

‘Nee, nooit. We hebben ons gras gezaaid, zoals de tovenaar ons had aangeraden. Smerpen en andere graaf dieren waren hier al ruim voordat wij arriveerden. Waar we ook kwamen, overal vonden we spiegelbloemen met aangevreten wortels. Gras groeit niet goed in dit schemerlicht, dus in het begin hebben we spiegelbloemen moeten eten. De Roden, die in de tijd van mijn vader hun kudden hadden laten grazen op ons gras, en die tegen ons vochten als we bezwaar maakten, zijn ons naar onze nieuwe grasvlakte gevolgd. Sprokkelaars jaagden op de graafdieren. Water-mensen namen weer bezit van de rivieren die door de spiegelbloemen waren ingepikt.’

‘En de vampiers?’

‘Die schijnen het ook weer aardig voor elkaar te hebben.’ Vala grijnsde.

‘Er was een streek die we allemaal vermeden,’ zei de Thurl. ‘Vampiers moeten kunnen schuilen voor daglicht, in grotten, onder bomen, waar dan ook. Toen die wolken waren gekomen zijn ze geleidelijk minder bang geworden voor de zon. Ze waagden zich steeds verder bij hun holen vandaan. Maar dat is alles wat we weten.’

‘We zouden het de Demonen moeten vragen.’

‘Praten de Machine-mensen dan met Demonen?’ Dat idee stond de Thurl kennelijk niet bijzonder aan.

‘Ze prefereren hun eigen gezelschap. Maar Demonen weten waar doden zijn gevallen. Ze moeten dus ook weten waar de vampiers jagen en waar ze zich overdag verstoppen.’

‘Demonen komen alleen ’s nachts in actie. Ik zou niet weten hoe ik met een Demon in gesprek moest komen.’

‘Het is eerder gedaan.’ Vala probeerde het zich te herinneren, maar haar geest werkte niet al te best. Vermoeidheid. ‘Het is eerder gedaan.

‘Er komt een nieuwe religie op, of een oude priester gaat dood, en dan is contact met de Demonen een deel van de eisen waaraan de nieuwe sjamaan behoort te voldoen. De Demonen moeten namelijk de door hem gewenste doodsrituelen kennen en aanvaarden.’

De Stier knikte. Demonen voerden immers de doodsrituelen van elke religie uit, althans binnen duidelijke grenzen. ‘Hoe moet dat dan?’

‘Je moet hun aandacht zien te trekken. Ze moeten verleid worden. Bijna alles werkt wel, maar ze doen zich schuw voor. Dat is een onderdeel van de test. Een nieuwe priester wordt niet serieus genomen voordat hij zijn zaakjes heeft geregeld met de Demonen.’

‘ Verleiden? brieste de Thurl.

‘Mijn mensen en ik kwamen hier als kooplieden, Thurl. De Demonen hebben iets wat wij willen hebben: kennis. Wat hebben wij dat zij willen hebben? Niet veel. Demonen hebben de wereld in hun bezit, met Boog en al. Maar vraag het hun gewoon.’

‘Verleiden!’ Het zat hem dwars. ‘Hoe?’

Wat had ze gehoord? Verhalen die ’s avonds werden verteld, buiten de sfeer van het zakendoen. Maar ze had Demonen gezien, ermee gesproken… ‘Demonen hebben een soort schaduwboerderij onder een groep zwevende steden, ver bakboordwaarts. Wij betalen in gereedschappen en de Stedenbouwers in bibliotheekfaciliteiten. Ze hechten dus waarde aan informatie.’

‘Maar wij weten niets.’

‘Dat is goeddeels waar.’

‘Wat hebben we verder nog?’ De Thurl keek om zich heen. ‘O, Valavirgillin, dit is gevaarlijk spul.’ ‘Wat?’

De Thurl wees om zich heen. Van waar ze stonden waren bijna honderd vampier lijken te zien, allemaal in de buurt van de wal, en ongeveer half zoveel dode Grasreuzen, verspreid over het terrein tussen de grasrand en het verste bereik van de kruisbogen.

Beedj stond een tamelijk klein lichaam te bestuderen. Hij zag dat hij haar aandacht had en tilde het hoofd omhoog, zodat Vala het gezicht kon zien. Het was Himapertharee, een bemanningslid van Anthrantillin.

Er ging een rilling over Vala’s rug, maar de Thurl had gelijk. ‘Demonen hebben voedsel nodig,’ zei ze. ‘Meer dan dat: als deze honderden lijken hier zo maar blijven liggen komen er besmettelijke ziekten van. En iedereen zou de Demonen daarvan de schuld geven. Zij moeten de boel hier komen opruimen.’