Louis begon last te krijgen van kajuitkoorts.
Het oranje van een dovend houtvuur aan weerszijden van de naald was inmiddels weer vervangen door het zwart van koud basalt. In de ruimte zou hij daar sterren hebben gezien: het universum dat zich zowel naar stuurboord als naar bakboord eindeloos uitstrekte…
Maar verrek, hij had sterren! Een van de netwerkogen lag nog steeds op het rooster van de monorail en keek door de gaatjes naar het universum! De andere sterrenhemel — vanuit het netwerkoog dat door Louis de ruimte was in geslingerd — was pas een paar uur geleden definitief uitgedoofd.
In een ander venster was te zien dat het gestolen oog werd verplaatst. Het werd door een tunnel met gladde wanden gedragen en bleef toen uren lang in een ruimte die kennelijk een grote luchtsluis was. Vervolgens werd het door verschillende deuropeningen gedragen en voorbij stapels merkwaardige materialen die in het voorbijgaan slechts vluchtig te zien waren. Toen hield het weer halt. Louis had de drager geen moment kunnen zien en ook de hese stem had zich niet meer laten horen.
De kapiteinscabine was een janboel van elkaar overlappende schermen en schermpjes. Als je er lang naar keek kon je er blind en krankzinnig van worden. Een ervan toonde een grafiek die deed denken aan een rij bergpieken die voortdurend werden geteisterd door hevige aardschokken — doel onbekend. Drie andere vertoonden herhalingen: hoe de sonde Hoogtepunt passeerde, wat de sonde deed voordat ze in een lichtflits veranderde, hoe een beschermheer de dood vond omdat zijn pak werd opengereten om het vacuüm binnen te laten.
Maar er gebeurde helemaal niets op de plek waar de geruïneerde sonde de magnetische monorail lag te blokkeren. Bram stak tegen dat venster af als een roerloos zwart silhouet. Het leek wel een schilderij van Dali — Schaduwen Veroveren De Nacht, of zoiets.
Louis deed zijn ogen dicht en Het zich achterover op het waterbed vallen.
En opende ze weer. Hij had in een van de vensters een blauw-wit licht zien opflitsen. Dat licht was nu gedoofd, maar het wrak van de sonde gloeide in een helder kersenrood kleurtje. Vanuit de verte naderde er iets kleins over de magneetrail, recht op het venster af. Het kwam met een astronomische snelheid naderbij, slechts enkele decimeters boven de monoraiclass="underline" een soort zwevende slee. Nu remde het ding als een gek. Iets mensvormigs liet zich van de achterkant vallen en rolde tot buiten beeld, terwijl de slee op slechts enkele decimeters van het netwerkoog tot stilstand kwam.
Verst-in-de-achterhoede kwam naast Bram staan.
De sonde koelde af tot dofrood, dat zwarter en zwarter werd.
Het was geen slee. Het was een ondiepe bak. De bodem was zwart als smeedijzer. De opstaande zijkantjes waren zo doorzichtig dat ze bijna niet te zien waren, maar Louis herkende ze aan de ogen voor sleepkabels die erin waren uitgespaard. Tegen die onzichtbare wandjes waren met kabels allerlei spullen vastgesjord: een staaf met een handgreep (misschien een steekzaag?); iets met een trompetvormige tuit (geweer, raketwerper, straalwapen?); een koevoet; een stapel kistjes; dikke en dunne stroken metaal.
Een achterhangend venster toonde nu opeens ook een stukje sterrenhemel en vervolgens een langzaam het beeld binnenschuivend, glad, bijna leeg vlak. Louis keek even en wendde zijn blik toen kwaad af. Het gestolen netwerkoog had de tunnel verlaten en bevond zich nu kennelijk op een soort open liftplatform. Wat een beroerd moment!
Ik begrijp oorlog niet,’ hoorde Louis zeggen, ‘maar misschien dat Louis er iets van snapt.’
‘Zelfs gedrogeerd?’
‘Vraag het.’
‘Louis, ben je wakker?’ ‘Natuurlijk ben ik wakker, Bram!’ ‘Dit is een duel tussen beschermheren…’
‘Middeleeuws Japans,’ zei Louis met een dikke stem. In tegenstelling tot wat hij had beweerd, vielen zijn ogen bijna dicht van de slaap. ‘Jezelf verbergen en toesteken wanneer maar je kunt. Het maakt niet uit hoe je wint. Heel andere duels dan tussen de ridders in het oude Europa.’
‘Ja, je begrijpt het. Begrijp je ook waarom deze tweede indringer nog steeds in leven is?’
‘Nee… wacht even.’ De nieuwkomer liep voorovergebogen en op een hortende, schokkerige manier. Hij bestudeerde de verzengde sonde. Hij droeg een knobbelig ruimtepak van het Ringwereld-type, met een brede torso, zoals ook Fluister er een droeg, maar deze keer paste het pak.
De nieuwkomer herkende de plek waar een stapschijf gemonteerd was geweest. Hij wierp zijn hoofd omhoog en was in een oogwenk verdwenen.
Louis had echter een glimp van zijn gezicht opgevangen. ‘Het is een druipberg-beschermheer. Dat moet Fluister ook gezien hebben. Het is een slaaf, Bram, akkoord? Er moet dus ook een meester zijn — iemand die over de magneetrail waakt. Die meester heeft hem gestuurd.’
Een van de vensters toonde opeens een rukkerig beeld, dat daarna begon te kantelen en vanuit een rondtollend netwerkoog uitzicht gaf op de zwarte onderkant van Ringwereld, en voorbijschietende sterren, en Ringwereld zelf, en andere sterren… De dienaar van de beschermheer had de magneetrail kennelijk vrijgemaakt door het wrak van de sonde gewoon de ruimte in te kieperen.
Nu werd de beelduitsnede van het hoofdscherm vergroot. Ze zagen de druipberg-beschermheer op de monorail springen. De beelduitsnede werd steeds groter en groter.
‘Die eerste beschermheer, degene die gedood werd,’ zei Louis, ‘heeft een magneetslee op de rail achtergelaten. Acoliet heeft een netwerkoog op die slee gespoten. Dat oog toont ons wat we nu zien. Iemand moest die slee en de sonde van de monorail verwijderen. Dus hebben we hier een druipberg-beschermheer die de sonde heeft opgeruimd en vervolgens deze eerste slee met een rotvaart heeft teruggestuurd naar waar ze vandaan kwam: naar de richel met de ruimtehaven. Probleem opgelost. Nu klimt hij aan boord van zijn eigen slee… en die volgt de rail terug naar de plaats waar hij vandaan kwam.’
‘Jij begrijpt het,’ zei Bram.
‘Fluister is aan iets begonnen dat ze niet kan stoppen.’
‘Ze heeft geraden dat ik de sonde heb gestuurd,’ zei Bram. ‘Ze wil niet dat mijn vijanden de sonde op hun gemak kunnen bestuderen.’
‘Maar ze kan niet weten hoeveel vijanden er zijn.’
‘Ze kan het wel min of meer berekenen. Te beginnen met Teela Brown.’
‘Ja. Zo’n beetje alles begint met Teela.’
De pijn was in het niets verdwenen. Louis had een gevoel alsof hij zweefde. Misschien kon hij de autodok maar beter uitschakelen om een beetje helder te worden…
Nu kwam er beweging in het beeld van het netwerkoog dat op de monorail zelf lag. Kennelijk tilde Fluister het aan boord van haar slee. En vervolgens kwam die slee in beweging: ze zagen dat ze over de monorail achter de slee van de laatste indringer aan ging.
‘Teela heeft beschermheren gemaakt om haar te helpen bij het monteren van de duwstralen,’ zei Bram. ‘Een druipberg-beschermheer kon enigszins worden vertrouwd, want Teela kon die hele mensensoort als het ware in gijzeling houden. Een Demon-beschermheer zou kunnen redeneren dat zijn soort in feite al eigenaar is van alles onder de Boog, en om die reden uitsluitend optreden om de status quo te beschermen. Maar een vampier…’
‘Begint als een onbeschreven blad. Een beschermheer met een blanco geest. En Teela geeft les. Dat heb je zelf gezegd.’
‘Ja. Zullen we hem Dracula noemen?’
‘Mary Shelley.’
‘Waarom zou ik ingaan op de suggestie van een maffe voortplanter?’
Ik denk dat Teela vrouwen zou kiezen. Drie vrouwelijke beschermheren.’
Bram haalde breeduit zijn schouders op. ‘Akkoord. Die naam ken ik niet, maar akkoord. Mary-Shelley maakte bloedkinderen, dus beschermheren van haar eigen vampiersoort, en hield hen verborgen voor Teela. Toen Teela terugkeerde naar de Kaart van Mars is ze door twee beschermheren gevolgd. Alleen de Demon bleef achter bij de randmuur. Mary-Shelley moet hebben geweten dat haar gebroed de Demon zou doden en zijn plaats zou innemen. Via hen zou ze de randmuur onder controle hebben. De druipberg-beschermheer heeft misschien geraden dat Teela van plan was een deel van de rand te bestoken met een zonnevlam. Hij heeft gevochten om zijn soortgenoten te beschermen. Teela heeft die twee echter allebei gedood. Nu moeten we ons nog afvragen hoe talrijk dat gebroed van Mary-Shelley is.’