Выбрать главу

Er verschenen kleine flesjes in het aflevervak van de keukenwand. Verst-in-de-achterhoede plaatste ze een voor een in de autodok die op de bovenste lastschijf gemonteerd was. ‘Antibiotica,’ legde hij uit.

‘Bedankt, Verst-in-de-achterhoede. Het spul moet zowat op zijn geweest.’

Nog meer flesjes. ‘Pijnstillers.’

Fluister was nergens op de zweefslee te zien. Tot nu toe was ze ronduit opvallend aanwezig geweest. Ze had zichzelf provocerend zichtbaar gemaakt voor de telescopen waarover King ongetwijfeld beschikte, met Kings kostbare schat als meer dan levensgroot decor. Welk spelletje speelde ze nu?

Bevond ze zich ergens hoog in het puntje van die supergeleiderskegel? Hoe goed konden vampier-beschermheren klimmen?

Of had ze zich onder de slee verstopt?

Het uitzicht was verder niet veranderd. De slee schoot nog steeds op volle snelheid over de eindeloze magneetrail. De slee en haar onhandelbare zandlopervormige vracht mochten dan aan het afremmen zijn, maar zelfs bij een hoge G zou dat een hele poos duren. Louis vroeg zich af of Fluister misschien van plan was het eindstation te rammen. En misschien dat King zich op dit moment hetzelfde afvroeg.

Tja. In tien uur met deze snelheid had ze ongeveer achtendertig miljoen kilometer afgelegd, maar de magneetrail was in totaal meer dan driehonderd miljoen kilometer lang. Waar bevond dat station zich dan? Ze kon King toch niet al te lang de kans geven op haar te schieten?

En trouwens: waar was King eigenlijk? De vampier-beschermheer kon natuurlijk overal zijn, zo lang hij kon beschikken over geoefende Hoogtepunt-beschermheren die de stuwers voor hem monteerden…

Wat was dat?

Een magneetslee, kleine versie, nog maar een stipje in de verte, maar snel naderend — recht op het netwerkoog af. Nu een beetje slingerend van links naar rechts… langzamer… tot de snelheid precies gelijk was aan die van de grote slee… contact — en nog voordat Louis met zijn ogen had kunnen knipperen waren er vijf identieke ruimtepakken voor het netwerkoog langs geschoten! Verst-in-de-achterhoede produceerde fluittonen en gongslagen, de camera draaide de andere kant op, maar… foetsie. Ze waren al verdwenen in het vlechtwerk van lussen.

Vijf gelijke ruimtepakken — dat moesten vijf druipberg-beschermheren zijn, akkoord? Zij zouden de stuwer beschermen tegen neveneffecten van een eventuele strijd — in het belang van beide partijen. Maar voor King zouden ze tevens een afleidingsmanoeuvre zijn. Iedereen die ooit een goochelaar aan het werk had gezien kon raden dat een van de vijf King zelf zou zijn — onder zijn pak zwaar gepantserd en bulkend van de wapens.

Waar waren ze?

Actie ergens op het achterdek — te ver weg. Louis kon niets onderscheiden. Dit alles dreigde bijzonder frustrerend te worden, dacht hij. Hij wierp een snelle blik op de Kzin — zou Acoliet ontploffen? Maar de Kzin bleek toe te kijken met het geduld van een kat die een muizenhol in het oog houdt.

Vage bewegingen, verre lichtflitsen… en toen opeens twee kleine magneetsleeën die zigzaggend tussen de lussen door schoten, af en toe opgloeiend in het licht van de laserstralen waarmee ze bestookt werden. Ze doken het vensterbeeld uit, maar kwamen al gauw weer boven de rand te voorschijn. Een van de twee schampte een dikke kabel, werd in een felle lichtflits teruggekaatst, botste half tegen een andere kabel, kantelde, schoof nog een eind door en sloeg toen over de rand van de magneetrail — verdwenen. De andere…

‘Slim,’ fluisterde Louis, terwijl hij zijn blik verplaatste van de rand van het venster naar het midden ervan. Daar was echter niets te zien.

‘Louis?’ vroeg Verst-in-de-achterhoede.

‘Fluister heeft die twee kleine sleeën vlak achter de grote laten volgen, daar waar King ze niet kon zien. Ik heb er maar twee gezien, maar misschien waren er meer, allemaal gekoppeld aan die ene slee waarop ze zichzelf bevond — maar welke is dat? Nu heeft ze twee kleine sleeën losgekoppeld en op King afgestuurd, zodat hij iets kreeg om op te schieten. Zelfs als King die tactiek inmiddels door heeft, dan kan zij zich nog altijd op minstens twee plekken bevinden — de grote slee en de overgebleven kleine slee — terwijl Fluister precies weet waar hij zich bevindt. Maar misschien heb ik het helemaal mis.’

‘De grote slee zal binnenkort stilstaan. Dat verruimt het strijdperk voor het duel nogal, is het niet?’

‘Grote genade, je hebt gelijk! Als —’

Bram flitste het venster binnen.

Een lichtflits verzengde de plek waar hij had gestaan, maar Bram rende inmiddels tussen de lussen van supergeleider door en vuurde terug met de flitser die van Louis was geweest. Overal flitsten nu laserstralen op — een waar spervuur van energiebundels. Bram richtte zich op; met een hand hield hij een gaatje in zijn ruimtepak dicht.

De eerste flits was dus niet helemaal mis geweest. Het moest een verrekt intense laserstraal zijn geweest om het beschermingspantser van zijn pak te kunnen doorboren, dacht Louis.

Nu zaten twee kleine menselijke gestalten elkaar in de verte na tussen de lussen van de stuwer — rennend, vurend, wegduikend, opnieuw vurend, opspringend…

Ik bedenk net…’ begon Louis, maar hij maakte de zin niet af.

‘Laat horen!’ zei Acoliet bits.

‘Licht doet supergeleider geen kwaad. Ze gebruiken alle drie laserwapens. Als King dat had geweten…’

Bram zou sterven als hij zich niet snel in veiligheid bracht. Hij had dekking gezocht achter een dikke kabel en stond te kijken, alleen maar te kijken. Waarschijnlijk wist hij evenmin als Louis welke van die twee figuurtjes Fluister was en welke King. Hij had gedaan wat hij kon.

Een van de twee vechtersbazen ontvlamde als een zon en verdween in het niets. De andere vlamde nog feller en was nog sneller verdwenen. Vier springerige gestalten vertoonden zich, huppelend als vlooien, en probeerden Bram in een tangbeweging te nemen.

Louis begon te lachen.

Bram rende naar de stapschijf. Hij ontvlamde als een zon, en ook hij verdween, maar hij stond nu bier, naast de stapschijf. Hij wierp zijn helm naar achteren en hapte hijgend naar adem. Zijn ruimtepak gloeide op verschillende plaatsen na — dofrode vlekken. Hij trok het uit — de handschoenen pas toen hij daarmee klaar was — en gooide het in de douchecabine, waarna hij de douche aanzette.

Louis stond nog steeds te lachen.

Acoliet vertoonde een brede grijns, maar bij Kzinti was dat geen teken van geamuseerdheid. ‘Iemand van jullie gaat me uitleggen wat er gebeurd is,’ verklaarde hij dreigend.

‘Fluister is dood en ik ben nu alleen,’ zei Bram. ‘Wat valt er verder nog te weten? De dienaar-beschermheren van King werden geacht tijdens ons gevecht de stuwer en de grote slee te bewaken. Wij drieën begonnen echter een gevecht op leven en dood op een bodem van supergeleider en tussen lussen van supergeleider. En we hadden natuurlijk alle drie energiewapens gekozen. Snap je, Acoliet? De hele Boog bestaat bij de gratie van de stuwers. ‘En wij zijn beschermheren!’

‘Ja,’ zei Acoliet.

‘Vier dienaar-beschermheren zagen dus dat we geen van drieën een bedreiging vormden voor de stuwer of de slee. Fluister en ik hadden gedacht dat ze de verliezende partij zouden afmaken, maar ze zagen twee stervende beschermheren en één beschermheer die zwaar was toegetakeld. En toen kwamen ze op het idee om zich nu maar helemaal van ons te bevrijden! Ik moet een gemakkelijke prooi hebben geleken,’ zei Bram. ‘De stommelingen. Ze hebben me per flits zien komen, konden ze dan niet bedenken dat ik ook weer zo zou kunnen gaan?’

Bram keek naar de netwerkvensters die in de privécabine van Verst-in-de-achterhoede opgloeiden. Vier beschermheren in Hoogtepunt-drukpakken hadden zich rond de stapschijf verzameld. Met hun helmlampen wisselden ze lichtsignalen uit. Een van hen keek recht in de camera. Toen verdwenen ze alle vier uit beeld. Het venster vertoonde alleen nog maar vlekkerige, onbestemde beelden.