De eerste aanvaller tilde hem half op en sleepte hem een meter of drie dieper de schaduwen in. ‘Louis?’
Louis had het gevoel dat zijn schouder in brand stond. Hij haalde een paar keer diep adem. Zijn neus vulde zich met Kzin geur. ‘Acoliet,’ zei hij.
Ik ben van plan Bram te doden,’ zei de Kzin.
‘Misschien is hij al dood. (De geur van een Kzin plus nog iets. Wat?) Heeft die ander geprobeerd je te doden? Jij werd verondersteld te sterven om hem af te leiden. Bram wilde je wel offeren. Mij ook, denk ik.’
Ik rook hem pas toen hij sprong. Hij moet me voor een makke prooi hebben gehouden.’ ‘Ben je beledigd?’ ‘Louis, waar is Bram?’
‘Geen idee. Bram beheerst de stapschijven. Hij moet er alleen al in het Reparatiecentrum een stuk of twintig hebben verspreid.’
‘Ja, en hij legt verbindingen door commando’s te fluiten. Maar die ander is erdoor geglipt voordat Bram de verbinding heeft kunnen veranderen, denkt u ook niet?’
‘Wat ik denk,’ zei Louis, ‘is dat Bram is weggeflitst en dat hij de verbinding vervolgens heeft verplaatst naar de Mons Olympus, of de randmuur, of de hel zelf. En dat die ander Brams eerste commando heeft gekopieerd en daardoor het volgende ongedaan heeft gemaakt.’
In dat geval missen we nu een heroïsch gevecht.’
Wat rook hij toch? Bloemen — een vage bloesemgeur. Het luchtje leidde hem af en belemmerde zijn denkvermogen. De geur van de Kzin was veel krachtiger… en zijn oranje vacht vertoonde een paar harde bobbels. Wacht even: dat daar was een stenen werpmes, dat daar een metalen staaf met beitelvormig punten aan weerskanten.
‘Je kunt Bram waarschijnlijk niet doden,’ zei Louis. ‘En trouwens, hij was toch je leraar?’
‘Louis, behoor ik mijn leraar niet te doden?’
Hè?
Ik zal het in gedachten houden.’ Louis ging rechtop zitten.
‘Nee, u niet, Louis! Naar u ben ik gekomen om wijsheid te leren, maar Bram heeft me zijn dienaar gemaakt. Ik heb van Bram geleerd door naar hem te luisteren tot ik gereed was om nog meer te leren door mezelf te bevrijden. Kijk, ik heb nu deze twee.’
Wapens van Saturnus.
‘Heel geschikt,’ zei Louis, ‘maar Bram —’
Bram viel van het plafond naar beneden. Het was tien meter tot de vloer, en hij kwam met een harde bonk neer, liet zich opzij rollen en sprong toen overeind met een mes van een halve meter lang in de hand. Hij probeerde het steviger in zijn greep te krijgen, toen een tweede mensvormige gestalte naar beneden gestort kwam. Nummer twee zwaaide beide armen naar voren en Bram sprong opzij voor het ratelende geluid dat over de vloer op hem af kwam. Kraaienpoten? Bram zwiepte met zijn variantmes, maar zijn vijand dook weg, liet zich over de vloer rollen en sprong een paar meter verder weer op. Hij scheen te bestaan uit knobbelige gewrichten die nog groter waren dan die van Bram; een van zijn armen hield hij tegen zijn borst geklemd, de andere hield een mes vast.
Louis had nog steeds moeite om zijn gedachten op een rij te krijgen.
Bram moest een stapschijf ondersteboven aan het plafond vastgemaakt hebben. Had hij het trucje van de Martianen overgenomen? Nu had de vampier-beschermheer bijna de eerste stapschijf bereikt en zijn grotere aanvaller lag maar een paar flinke sprongen op hem achter, toen Acoliet uit zijn dekking kwam en zijn puntige ijzeren staaf in Brams rug dreef.
Bram draaide zich niet om, maar zijn vaart werd geremd. De staaf stak vlak naast zijn navel naar buiten en Bram greep het uiteinde vast. Hij begon eraan te trekken en te wrikken, en toen hij zich plotseling bukte kreeg Acoliet een jaap over zijn voorhoofd door het andere uiteinde.
In elk geval was de afgedwongen vertraging voldoende: de ander kon zich op Bram storten. Hij hakte in op Brams pols, op de voet die naar zijn gezicht trapte, de elleboog, de andere voet, de andere arm…
Bram stortte ruggelings op de vloer: van alle vier zijn ledematen waren botten of pezen vernield.
Zijn aanvaller was verdwenen. Hij sprak het dialect van de handelstaal dat in de omgeving van Weversdorp werd gesproken, een beetje hees en hijgerig, zoals alle beschermheren, en het vertaalapparaatje van Louis had er weinig moeite mee.
‘Bontwezen, je moet even op afstand blijven. Je zult later tevredengesteld worden, maar dit lijkt een goed moment om te praten.’
Acoliet zat rechtop, half versuft. ‘Louis?’
De andere beschermheer was kennelijk nog steeds bang voor Bram, en Louis niet minder. Hij zag geen manier om Acoliet in veiligheid te slepen. Zijn eigen dekking was ook niet best, maar hij bleef liggen waar hij lag. ‘Blijf bij Bram uit de buurt, Acoliet,’ riep hij. Ik heb die ander hierheen gehaald. Ik heb hem gemaakt!’
‘Zo is het,’ zei Brams aanvaller. De wanden weerkaatsten zijn stem, maar het was onduidelijk waar deze vandaan kwam. ‘Louis Wu, waarom heb je dat gedaan?’
Bram zat in een bloedplas die steeds groter werd. Hij had kunnen proberen een paar drukverbanden aan te leggen, maar dat deed hij niet. Zijn wapens lagen naast hem op de vloer. Wat er ook voor hem werd gedaan, zo besefte Louis opeens, Bram zou van nu af aan niet meer eten en binnen niet al te lange tijd doodgaan. Dat deden beschermheren nu eenmaal zodra ze hun levensdoel waren kwijtgeraakt…
‘Jij bent Fagot?’ riep Louis naar het donker.
‘En jij Louis Wu, die een oceaan heeft laten verdampen. Maar waarom heb je Fagot in… dit veranderd?’
Bram onderbrak hem. ‘Mijn tijd loopt af. Mag ik die van jullie lenen? Heus, ik beloof dat jullie geen gevaar lopen. Louis, Fagot heeft de vraag gesteld die ik had willen stellen. Waarom heb je een stapschijf geopend om een beschermheer te maken van een Demon die je nog nooit had gezien?’
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Louis Wu. Hij had moeite zich te concentreren. Die bloemengeur! Hij bleef liggen waar hij lag, op zijn zij, en wreef zachtjes over zijn gekwetste schouder.
‘Bram,’ zei hij toen, ‘je weet waarom ik jou en Anne ongeschikt achtte om het Reparatiecentrum te beheersen. Ik heb je niet horen zeggen dat ik ongelijk had. We zouden erover kunnen discussiëren ten aanhoren van Fagot en de beslissing aan hem overlaten. Bram?’
Stilte.
‘Fagot, heb je het skelet bestudeerd?’ ‘Ja.’
Ik heb hem Saturnus gedoopt. Saturnus was jouw voorvader. Ik denk dat zelfs Bram wel begreep wat er gebeurd moest zijn. Saturnus heeft tachtigduizend falans de tijd gehad om zijn genetische lijn bij te sturen tot een patroon dat hij gewenst achtte. En hij heeft een rijk geschapen dat beschikt over communicatiemiddelen die de hele Boog bereiken —’
‘Ring. Het is een ring,’ zei Fagot.
‘Saturnus heeft zijn… voortplantingsprogramma gestimuleerd in een gebied dat bijna te groot is voor woorden. Er moeten tientallen miljarden nacht-mensen zijn! En ze zijn allemaal van één soort — anders dan de vampiers. Hij heeft jullie, de Demonen, geschapen om ideale beschermheren te zijn.’
Ik zie nog wel een paar potentiële verbeteringen,’ zei Fagot.
‘Ja? Bram hier is een vampier-beschermheer. We hebben opnamen van zijn optreden in betere tijden, toen hij nog gezond was. Je zult ze zien. Maar jij bent duidelijk superieur aan Bram. Groter brein. Veelzijdiger. Flexibeler. Minder reflexen, meer afwegingen. Bram?’
‘Hij heeft me verslagen,’ gaf Bram toe. ‘Groter brein? Hij was als voortplanter al sapiens, ik niet. Logisch dat zijn brein nu groter is dan het mijne. Louis, hij weet niets. Er liggen indringers op de loer! Je bent verplicht hem te trainen!’
Ik weet het, Bram.’
‘Contractbreuk of niet, je moet hem onderwijzen! Fagot, vertrouw zijn bedoeling, maar neem zijn oordeel niet altijd voetstoots aan. Leer ook van de Netwerkhuizer, maar vertrouw hem pas als je een contract met hem hebt.’
‘Mag ik nu?’ vroeg Louis.
‘Spreek.’
‘Fagot, beschermheren richten enorme schade aan wanneer ze onderling vechten. Bram en zijn partner hebben een probleem opgelost, en de beschermheren die nu de randmuur onder hun hoede hebben zijn van een lokaal type druipberg-mensen. We hebben hen daar nodig. Ik zal je laten zien waarom, zodra we’ — die geur! — ‘weer in het schip van de Poppenspeler zijn.’ Het was levensboom. ‘Zorg dat ik hier weg kom, Fagot! Ik kan hier niet blijven!’