Выбрать главу

“Wat moet je?”

“Ik ben Bob Stone.”

“Ja m’neer — en ik ben Tom Burwell. Wat moet je?”

Bob viel hem aan. Tom stapte opzij, greep hem bij de schouder en smeet hem tegen de grond. Hield hem vast.

“Laat me opstaan.”

“Ja m’neer — maar pas op wat je doet, Bob Stone.”

Een aantal donkere gedaantes was erbij komen staan, gelokt door het rumoer van het gevecht. Bob sprong op.

“Vecht als een man, Tom Burwell, en ik zal je ervan langs geven!”

Opnieuw viel hij aan. Tom stapte opzij en smeet hem tegen de grond. Hield hem vast.

“Ga van me af, smerige nikker.”

“Nou ben je echt zelf iets begonnen. Opstaan.”

Tom sleurde hem overeind en begon op hem in te slaan. Elke klap klonk alsof het iets kostbaars raakte, iets wat zacht en onvervangbaar was. Onder hem wankelde Bob naar achteren. Hij greep in zijn zak en haalde plotseling een mes tevoorschijn.

“Ha, da’s waar ik goed in ben.”

Blauwe flits, een stalen lemmet spleet Bob Stone’s keel.12 Hij voelde een zoetig ziek gevoel. Bloed begon te vloeien. Toen voelde hij een scherpe pijnscheut. Hij liet zijn mes vallen. Hij sloeg een hand tegen zijn keel. Zijn andere hand duwde hij boven op zijn hoofd alsof hij het neergedrukt moest houden. Hij kreunde. Hij draaide zich om en wankelde naar de heuveltop die in de richting van het blanke dorp lag. Negers die het gevecht gezien hadden slopen terug naar hun huizen en bliezen de lampen uit. Louisa, verbijsterd, hysterisch, weigerde naar binnen te gaan. Ze gleed uit, kromp ineen, haar lichaam overeind gehouden door het houten frame van de put. Tom Burwell leunde ertegenaan. Hij stond als aan de grond genageld.

Bob bereikte Broad Street. Blanken haastten zich naar hem toe. Hij zeeg neer in hun armen.

“Tom Burwell…”

Blanke mannen stormden rond als mieren op plundertocht. Behalve het rumoer dat zij maakten was het stil. Geweren, revolvers, touw, petroleum, fakkels. Twee auto’s met sterke motors en felle zoeklichten. Ze ontmoetten elkaar. Het rumoer zwol aan tot een donker geraas. Toen kon je niets meer horen behalve het geplof van hun voeten in de dikke laag stof op de weg. Hun stilzwijgen ging hen als iets massiefs voor over de heuveltop heen het fabrieksdorp in. De negers werden eronder bedolven. Het kwam tot stilstand tegen de muur van de fabriek. Tom wist dat ze eraan kwamen. Hij kon zich niet bewegen. En toen zag hij de zoeklichten van de twee auto’s die op hem gericht werden. Hij voelde een schok. Hij verstijfde. Hij begon te rennen. Een schreeuw rees op uit de menigte. Tom draaide zich om en keek hen aan. Ze zwermden om hem heen. Dromden samen. Een grote man met een doodsbleek gezicht en kwabwangen kwam op hem af en stak bijna de loop van zijn geweer door zijn ingewanden.

“Handen op je rug, nikker.”

Toms polsen werden vastgebonden. De grote man duwde hem naar de waterput. Als hij erboven verbrand zou worden zou zijn lichaam naar beneden vallen als het houtwerk bezwijkt. Twee sterfgevallen voor een vermaledijde nikker. Louisa werd achteruit geduwd. De menigte kwam naar voren. De druk, de drang werd te groot. Sleep hem naar de fabriek. Brandhout en brandstapel heb je daar al. Tom ging in de aangewezen richting. Maar ze moesten hem wel slepen. Ze bereikten de grote deur. Te veel om daar binnen te passen. De menigte brak in tweeën en men ging langs de beide muren. De grote man duwde hem door de deur. De menigte klemde in van beide kanten. Gespannen rumoer. Geen woorden. Een paal werd in de grond geslagen. Verrotte vloerplanken werden eromheen gestapeld. Petroleum werd over de verrotte vloerplanken gegoten. Tom werd aan de paal vastgebonden. Zijn borst was ontbloot. Nagelschrammen veroorzaakten kleine strepen bloed die naar beneden dropen en verward raakten in het haar. Zijn gezicht, zijn ogen waren strak en hard. Je zou denken dat hij al dood was ware het niet dat hij onregelmatig ademhaalde. Fakkels werden op de stapel gegooid. Een enorme vlam gehuld in zwarte rook schoot omhoog. De menigte schreeuwde. De menigte was stil. Nu kon je Tom zien midden in het vuur. Alleen zijn hoofd, rechtop, als een zwarte steen. De geur van brandend vlees doordrenkte de lucht. Toms ogen barstten. Zijn hoofd hing naar beneden. De menigte schreeuwde. De schreeuw echode tegen de afbrokkelende stenen muren en klonk als wel honderd schreeuwen. Als wel honderd schreeuwende menigten. De schreeuw botste tegen de dikke voorgevel en viel terug. De geest van een schreeuw gleed door de vlammen heen en door de grote fabrieksdeur. Het dwarrelde als iets dat stervend is door de enige straat van het fabrieksdorp. Louisa, op de trap voor haar huis, hoorde niets maar opende langzaam haar ogen. Die zagen de volle maan gloeien in de grote deur. De volle maan, onheil, een slecht voorteken. Zachte stroomde haar licht over de huizen van de mensen die Louisa kende. Waar waren ze, die mensen? Zij zou zingen en misschien zouden ze dan naar buiten komen en met haar meedoen. Misschien zou Tom Burwell komen. In ieder geval was de volle maan in de grote deur een slecht voorteken en daar moest ze tegen zingen:

Rode nikkermaan. Zondaar!

Bloedbrandende maan. Zondaar!

Kom die fabrieksdeur door.