Lang bleef hij zo met haar zitten, zijn hoofd gebogen terwijl hij zijn dochter bekeek, met op haar hoofd de vlammende krulletjes die nog vochtig waren. Pas toen het mondje openging in een stille geeuw, lachte hij en keek om naar Valentina. De liefde in zijn ogen was naakt en het was alsof ze buiten deze wereld waren gestapt.
‘Ik heb niet beseft,’ zei hij teder, ‘hoe incompleet mijn leven eerst was. Niet zonder dit kind erin.’ Zijn stem trilde. ‘Ze is beeldschoon.’
Valentina glimlachte. ‘Laten we haar Lydia noemen.’
39
Sint-Petersburg
februari 1917
‘Stop eens gauw!’
Valentina schreeuwde deze woorden tegen Jens toen hij de auto door het drukke verkeer op het Sint-Izaäkplein loodste. De regen kletterde omlaag, stuiterde op paraplu’s en op het dak van de auto, plensde in de goten. Wanneer het regende, merkte Valentina op – zelfs na meer dan vijf jaar huwelijk – controleerden Jens’ snelle ogen elke afvoer die ze passeerden om te zien of het water goed doorstroomde.
‘Stop snel,’ zei ze weer. ‘Alsjeblieft.’
‘Wat is er?’
Ze reden terug door de stad na een bezoek met Lydia aan Valentina’s moeder, maar Jens had erop gestaan dat ze vroeg vertrokken omdat hij niet in het donker met vrouw en kind onderweg wilde zijn. Ze kon het hem niet kwalijk nemen. In februari waren de uren daglicht snel voorbij en de stemming in de stad was akelig geworden. Het was bitterkoud en bijna drie jaar oorlog met Duitsland had Rusland vreselijke nederlagen en vernedering gebracht door de incompetentie van de generaals. Er waren stromen gewonde soldaten die naar huis terugkwamen, hongerig en onverzorgd, die in de goot moesten bedelen. Er was een algemene woede jegens de tsaar losgebarsten, deze keer niet alleen met stakingen maar ook met barricades in de straten. Er werden winkels vernield, bakstenen door ramen gegooid en bedrijven werden door brandbommen in de as gelegd.
Dood aan de kapitalisten! was de kreet die door de stad weergalmde.
Alles was op rantsoen. Er was een tekort aan brood – geen chleb om de lege maag van de arbeiders te vullen – geen meel, geen melk, geen boter, geen suiker. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat stonden er in de bittere kou lange rijen voor de bakkerijen en slagerijen.
Valentina kon de haat in de lucht voelen, ze kon het proeven, als zuur op haar tong. Acht miljoen Russische soldaten gesneuveld, gewond of gevangengenomen in de loopgraven, tsarina Alexandra die door de massa als bedrieglijke Duitse hoer werd betiteld, en tsaar Nicolaas die zo weinig van alles begreep dat hij in deze kritieke tijd Petrograd had verlaten om zich in het legerhoofdkwartier te vestigen. Petrograd. Zelfs na drie jaar met die naam lag het Valentina nog niet gemakkelijk in de mond. Het was veranderd van Sint-Petersburg om elke associatie met Duitsland te vermijden. Sinds het begin van de oorlog in 1914, werd alles wat Duits was verfoeid, inclusief de vrouw van de tsaar.
Zodra Jens de auto had stilgezet sprong Valentina eruit en snelde ze het plein over, zodat haar jas door de stromende regen tegen haar benen plakte. Ze rende naar de placati, de mededelingenborden met kranten en affiches die de mensen konden lezen. In dit slechte weer verdrongen zich er niet veel mensen voor, daardoor had ze het gezien.
De rode flits. Het stuk van een oude sjaal zoals Varenka had beloofd als waarschuwing.
Haar hart kromp in haar borst ineen. Ze had zich op dit moment voorbereid – maar nu nog niet, laat het niet nu al zijn. Ze stak haar hand uit en ze zag hoe de regen op haar handschoen spetterde, hoe de wind aan de gescheurde affiches met MACHT AAN HET VOLK! rukte, en hoe er vier kraaien als zwarte heidenen op de koepel van de kathedraal erachter ineengedoken zaten. De lap rode stof was op het mededelingenbord gespijkerd, drijfnat en rafelig, maar hij was er. Wachtend tot zij het zou zien. Ze rukte de lap eraf.
‘Mama, je bent helemaal nat.’
Toen Valentina weer in de auto schoof klopten Lydia’s kleine handen op haar wangen en veegden de regendruppels weg.
‘Wat had dat te betekenen?’ vroeg Jens.
‘Dit is van Varenka.’ Ze hield de rode lap omhoog. Het water droop eruit op haar schoot.
Jens schudde langzaam zijn hoofd. ‘Na vijf jaar niets van haar te hebben gehoord.’
‘Jens, het is een waarschuwing. Ze heeft dit beloofd als teken, wanneer de revolutie ophanden was. Weet je nog wel?’
‘Ja, ik weet het nog.’ Hij staarde grimmig voor zich uit, door de voorruit naar de wazige gestalten die zich door de regen haastten. ‘Lieve god, nu zal het bloedvergieten beginnen.’
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg Jens.
Valentina keek op van haar naaiwerk en glimlachte. Hij lag op zijn knieën op de vloer om met houten blokken een treinstation voor Lydia te bouwen. Ze was vier en haar gezichtje vertoonde rimpels van concentratie toen ze het ene blok op het andere zette in een poging haar vaders techniek te imiteren. Ze droeg een marineblauwe fluwelen jurk met kanten kraag en manchetten, maar ze had de manchetten omhooggeschoven en haar rok in haar onderbroek gestopt omdat die anders steeds in de weg zat. Valentina zuchtte toegeeflijk – haar vuurrode dochter bleek zich anders te ontwikkelen dan zij had gedacht. Geelbruine ogen die alles zagen, en een uitgesproken voorkeur om samen met haar vader met modeltreintjes te spelen in plaats van met het schitterende poppenhuis dat Valentina voor haar laatste verjaardag had gekocht.
‘Valentina,’ – Jens ging op zijn hielen zitten en keek haar aan met één opgetrokken wenkbrauw – ‘het dienstmeisje zorgt voor ons naaiwerk. Wat zit jij dan nu te doen?’
Haar naald bleef halverwege een steek rusten. Ze liet haar stem dalen. ‘Ik ben bezig me voor te bereiden.’
Ze viste een gouden roebel uit haar zak en schoof die in het gedeelte van de zoom dat ze had opengemaakt in de eenvoudige bruine jurk die over haar knieën lag.
Zijn ogen gingen van het naaiwerk naar haar gezicht. Hij slikte. ‘Mijn lieve Valentina, is het echt zover gekomen?’
‘Ja. Ik denk het wel.’
Lydia lachte, kraaide van plezier, en liet haar blokken in de steek. ‘Mag ik ook meespelen, mama?’
Lenin kwam terug. De geweldige Vladimir Iljitsj Lenin zou eindelijk terugkomen uit zijn gedwongen verbanning in Zwitserland. Arkin herkende dit moment voor wat het was: het einde van de Romanovs.
Na vijfhonderd jaren van tirannie was het afgelopen. Nu het volk een boegbeeld zou hebben om zich achter te scharen, kon niets en niemand hen nog tegenhouden. Niet de tsaar. Niet zijn leger. Niet zijn armzalige pogingen om de oproep van het proletariaat het zwijgen op te leggen door de Doema te ontbinden. De lucht spuwde woede. De straten van Petrograd stonden in brand. Niet alleen de winkels en de kapitalistische bedrijven, maar ook de grond onder hun voeten. Die brandde, en schroeide het oude systeem weg, verloste Rusland van onrecht en angst.
Arkin stak een sigaret op, inhaleerde terwijl hij zijn beschadigde knie boog en strekte, en hij keek in zijn kantoor om zich heen. Het was klein, maar hier was alles wat hij nodig had. Affiches aan de muren: ARBEIDERS VERENIG JE! en VICTORIE AAN HET VOLK! Een grote afbeelding van een gebalde vuist en van een boer die op de tweekoppige adelaar van de Romanovs stampte. Een bureau, een telefoon, een kast, een schrijfmachine. En stapels rechthoekige witte kaarten. Honderden. Hij bewaarde namen op kaarten, namen en details.
Boven op de stapel voor hem stond één naam: JENS FRIIS – DEENS INGENIEUR. Hij pakte de kaart met twee vingers op en streek een lucifer af aan de poot van zijn bureau. De vlam schoot omhoog, gretig. Hij hield hem onder de kaart en zag hoe de vlam zijn prooi verslond terwijl deze krulde en knetterde en doofde. Hij liet hem in de metalen afvalbak aan zijn voeten vallen.
Heel binnenkort. Hij veroorloofde zich een strakke glimlach terwijl de vlammen de laatste restanten van de kaart verslonden. Heel binnenkort zou Jens Friis niet meer bestaan.