In de stal stond Jens zijn paard Hero met snelle, boze bewegingen te roskammen. Hij had zojuist gehoord dat generaal Krymov was teruggekeerd van het front in de oorlog tegen Duitsland. Hij had verhalen meegebracht van duizenden doden en een hopeloos slecht uitgerust Russisch leger. De soldaten bezweken van kou en honger en zij die nog leefden marcheerden in laarzen die met touw bijeen werden gehouden, hun voeten rotten weg in de loopgraven. Onvoldoende munitie. Gifgas dat hen blind maakte. Geen eten. Geen dekens. Zonder geloof in hun commandanten maakten wanhoop en ellende dat mannen bij duizenden deserteerden.
‘Wie kan het hun kwalijk nemen?’ mompelde hij, en juist op dat moment hoorde hij voor het huis een rijtuig stilhouden.
‘Die gravin van jou is er,’ riep Liev Popkov met een grijns op zijn gezicht.
‘Ze is niet die gravin van míj, stomkop!’
De grote kozak dook graag af en toe in de stallen op en had veel schik wanneer hij Jens zo kon plagen dat die zijn zelfbeheersing verloor. De dag dat Valentina uit het gezin Ivanov was vertrokken om Jens’ vrouw te worden, was Popkov eveneens weggegaan. Niemand wist precies waar of hoe hij nu woonde, maar hij had in de afgelopen jaren een flinke zwarte baard laten groeien en hij genoot zichtbaar van zijn nieuwe vrijheid. Als Valentina ’s avonds een nieuw pianowerk zat in te studeren voor een concert, was ze graag alleen, om zich te kunnen concentreren. Dus ging Jens vaak even naar buiten om bij Hero te kijken en een sigaret onder de sterren te roken. Vaker wel dan niet kwam Popkov dan opdagen, met een spel kaarten en een fles wodka.
Slechts één keer raakten ze slaags, en dat was vanwege Valentina. Het gebeurde vorig jaar, vlak voor Kerstmis, de avond dat Raspoetin was vermoord en in de rivier gesmeten. Popkov had haar willen vertellen dat hij had gehoord dat Viktor Arkin weer in Petrograd was opgedoken. Jens had nee tegen hem gezegd – hij mocht het haar onder geen beding vertellen. Ze hadden ruzie gekregen. Uiteindelijk had Jens de enige taal gebruikt die tot die koppige hersens leek door te dringen en hij had Popkov tegen de grond geslagen. Ze waren met elkaar op de vuist gegaan.
‘Wat is jou in hemelsnaam overkomen?’ had Valentina verschrikt gevraagd toen hij ten slotte weer het huis was binnengegaan.
‘Popkov is me overkomen,’ had hij gegromd.
Ze had het uitgeschaterd en geen enkel medelijden getoond terwijl ze zijn wonden schoonmaakte. ‘Je zult waarschijnlijk hondsdolheid van hem oplopen,’ had ze geplaagd.
Maar op dit moment was hij echt niet in de stemming voor een bezoek van gravin Serova. Ze was nooit eerder naar zijn huis gekomen, dus waarom nu wel? Hij gaf Hero een emmer schoon water, en toen hij opkeek zag hij tot zijn verbazing niet de gravin maar de jonge Aleksej, haar zoon, bedremmeld in de ingang van de stal staan.
‘Aleksej! Dobroje oetro, goedemorgen. Kom binnen. Is je moeder er ook?’
De jongen stapte gretig naar voren. Hero hief zijn hoofd op en hinnikte zacht ter begroeting. De jongen was lang geworden, zijn ledematen waren slungelig en ze verkeerden in het stadium dat hij ze nog niet volledig onder controle had. Twaalf jaar oud, en met een heldere, directe manier van onderzoekend de wereld in kijken met die rustige groene ogen van hem.
‘Ze zit in het rijtuig. Oom Jens, ik ben gekomen om afscheid te nemen. We gaan weg uit Petrograd, mama en ik, en ik wilde u nog even zien.’ Hij haalde verlegen zijn schouders op.
‘Weg uit Petrograd?’
‘Mama zegt dat het hier niet veilig is.’
‘Waar gaan jullie naartoe?’
‘Naar Parijs.’
Jens voelde een steek van verdriet in zijn borst. Hij wilde de jongen niet kwijtraken. Hij legde een hand op de jonge schouder, voelde de spanning erin. ‘Ik zal je missen, Aleksej. Ik zal onze ritten in het bos missen.’
De jongen knikte, met een snel, ongelukkig gebaar. ‘Ik wil niet weg.’
‘Je moeder heeft gelijk, het is hier niet veilig.’
‘En u dan? U gaat niet weg.’
Jens glimlachte. ‘De socialisten zullen mij met rust laten. Ik ben een Deen, dus maak je geen zorgen, ik loop geen gevaar.’
Aleksej richtte zijn ogen op Jens. ‘Weet u het zeker?’ ‘Heel zeker,’ loog Jens.
De jongen keek opgelucht.
‘Bovendien,’ ging Jens verder, ‘zal ik moeten blijven om voor de zonen van Attila te zorgen.’ Er zwierven nog steeds twee nazaten van de witte muis door het muizenpaleis, tot grote pret van Lydia.
Aleksej schuifelde met zijn voeten.
‘Wat is er?’ vroeg Jens vriendelijk.
‘Ik heb dit voor u meegebracht.’ De jongen stak een bruine papieren zak uit en bloosde ongemakkelijk.
Jens pakte de zak aan en floot toen zacht van verbazing. Erin lagen een diamanten armband en een stel gouden oorbellen. ‘Ik weet niet zeker of die me zullen staan,’ zei hij.
‘Nee.’ Aleksejs wangen waren vuurrood. ‘Ze zijn niet voor u bedoeld om te…’ Toen zag hij Jens’ plagerige gezicht en hij lachte. Hij keek snel in de stal om zich heen of er luistervinken waren, maar er was niemand. Popkov was verdwenen. ‘Mama heeft al haar juwelen uit de kluis gehaald en ze is bezig die in te pakken, verspreid tussen haar kleren en zelfs in haar potten crème.’
‘Echt?’
‘Ja. Ze zegt dat ze zullen proberen die te stelen.’
‘Je mama heeft waarschijnlijk gelijk.’
‘Ze heeft deze eruit gelaten omdat ze al zoveel heeft, en ze zegt dat deze bijna waardeloos zijn.’ Hij keek naar de papieren zak. ‘Ik vind niet dat ze er waardeloos uitzien.’
‘Nee, Aleksej, je hebt gelijk. Maar je mama heeft sieraden van zo grote waarde dat deze waarschijnlijk weinig voor haar betekenen.’
‘Daarom wil ik dat u ze neemt. Verstop ze. Voor het geval dat u…’ Hij haalde zijn magere schouders weer op.
‘Dank je, Aleksej.’ Jens was ontroerd en hij omhelsde de jongen stevig. ‘Ik zal je heel erg missen.’ Hij deed een stap naar achteren en hield hem op een armlengte afstand, onder de indruk van de rustige waardigheid van deze jongeman. ‘Zorg ervoor dat je blijft rijden, hè?’
‘Ja.’ De jongen knipperde heftig met zijn ogen. ‘Dank u wel, oom Jens, voor…’
Jens woelde door zijn haar. ‘Ga jij Hero maar gedag zeggen terwijl ik even met je moeder praat.’ Hij liep snel naar het rijtuig. Ze zat binnen, gekleed in het groen, met een treurige en ernstige blik in haar ogen.
‘Dus je gaat Rusland verlaten?’
‘Ja.’
‘Voor Parijs.’
Ze glimlachte naar hem en schudde haar hoofd. ‘Dat zeg ik tegen iedereen. Maar in werkelijkheid gaan we naar het oosten.’
‘Dat is een lange reis.’
‘Maar veel veiliger dan te proberen in het westen om het oorlogsfront heen te komen.’
‘Het is nu nergens veilig. Wees voorzichtig.’
Ze stak een hand uit en pakte zijn hand die op het portier van het rijtuig leunde. ‘Luister goed, Jens. Ik heb gehoord dat er onder de adel een samenzwering is om tsaar Nicolaas af te zetten.’
‘Grote hemel, hebben ze eindelijk hun verstand gekregen?’
‘Nee. Er zijn zes groothertogen die hebben samengespannen met prins Lvov uit de Doema om de troon aan te bieden aan groothertog Nikolas Nikolajevitsj.’
‘Om de ene Romanov te verruilen voor de andere! Ze zijn niet goed wijs. Premier Golitsyn is veel te zwak om voor hen de orde te bewaren. Begrijpen ze dan niet dat het te laat is?’
‘Nee Jens, ze zijn dol op hun land. Ze willen het niet opgeven en ze weten dat ze onmiddellijk zouden moeten vertrekken als de Romanovs de troon zouden verliezen.’
‘Jij houdt ook van Rusland, maar je gaat toch.’
Haar blik ging van hem naar de stallen aan de zijkant van het huis, waar Aleksej zojuist tevoorschijn was gekomen en naar hen toe holde. ‘Ik heb tegen je gelogen, Jens. Toen ik je vertelde dat zijn echte vader een dode legerofficier was.’ Ze liet haar stem dalen en fluisterde: ‘Zijn vader is een Romanov. Als dit ooit uit zou komen, zou Aleksej in groot gevaar verkeren.’ Ze huiverde. ‘Daarom gaan we weg.’