‘Het was haar idee. Ze vond het heerlijk.’
Jens vloog hem aan, greep hem bij verrassing en sloeg zijn vuist in de grijnzende mond. De bewakers gebruikten hun metalen staven, maar Jens smaakte de voldoening bloed op Arkins gezicht te zien en een trek van woede toen hij het wegveegde met zijn vuist.
‘Ik ken haar, Friis, ik ken elke centimeter van haar lichaam. De sproet op haar heup, die heb ik gekust; het kleine witte litteken op haar ribben, ik heb eraan gezogen tot ze kreunde; de dikke, zwarte krulletjes rond haar vochtige middelpunt, daar heb ik aan gelikt toen ik mijn vingers in haar stak en…’
Als de drie bewakers hun boeien niet om Jens’ polsen hadden gegooid, zou hij Arkin hebben vermoord.
‘Eruit!’
Met een voldane grijns strompelde Viktor Arkin de cel uit.
Valentina bleef acht maanden lang dag en nacht naar Jens zoeken. Overal in de stad verdwenen mensen, de ene dag waren vrienden en geliefden er nog, en de volgende waren ze verdwenen, dus niemand had belangstelling, niemand bekommerde zich erom – ze waren allemaal te bang voor hun eigen lot. Het gepeupel zwierf door de straten, brak gevangenissen open, slachtte de politie af. Ze staken in een opwelling grote huizen in brand, legden een rechtbank en de kantoren van de geheime politie in de as. De agenten van de Ochrana werden op hun beurt aan lantaarnpalen opgeknoopt en overal in de stad hingen rode spandoeken en affiches: DOOD AAN DE TIRANNEN en DE VICTORIE BEHOORT AAN HET VOLK VAN RUSLAND.
Valentina nam haar voorzorgsmaatregelen, zo zorgvuldig dat de mensen haar niet langer herkenden. Ze droeg eenvoudige boerenkleren, handgeweven jurken en omslagdoeken, een sjaal om haar hoofd en zware laarzen aan haar voeten. Ze werd mager, zodat haar wangen ingevallen waren, even bleek en uitgemergeld als die van de arbeiders in de straat. Ze liet haar schouders hangen, hield haar rug gebogen en haar ogen neergeslagen, haar blik op de grond gericht, zodat niemand de woede kon zien die erin gloeide. Dan kuste ze Lydia en liet haar thuis, met haar trein en haar boeken opgesloten in haar kamer, maar niet één keer vond ze iemand die ook maar een gerucht had gehoord over een Deense ingenieur die Jens Friis heette.
Op 3 maart 1917 werd tsaar Nicolaas gedwongen afstand te doen van de troon. Samen met zijn gezin werd hij op Tsarskoje Selo onder huisarrest geplaatst en later per trein naar Siberië gebracht. Toen veranderde Petrograd. Valentina zag het gebeuren. Het werd rood: rode armbanden, rode linten, rode kokardes en rode petten. Aleksander Kerenski leidde de nieuwe Voorlopige Regering, maar hij raakte in paniek toen de stad steeds verder in chaos veranderde. Generaal Kornilov, opperbevelhebber van het leger, werd ontslagen en de oorlog tegen Duitsland strompelde van de ene nederlaag naar de andere, tot het Russische volk op de knieën ging en smeekte dat er een einde aan zou komen.
Het was een zomer van chaos.
De grootste chaos was die in Valentina’s hart. Haar hart vergat hoe het moest slaan. Het vergat hoe het een levend iets moest zijn. Het lag stil en leeg, bloedeloos, als een zwarte, broze huls die zwaar als lood voelde, achter haar ribben. Soms tikte ze met haar vingers op haar borst of sloeg zichzelf zelfs met een vuist tussen haar borsten, maar wat ze ook deed, niets kon het weer op gang brengen. Was dat wat ze met een gebroken hart bedoelden? Als een kapot horloge.
Het vreemde was dat haar ogen zich herinnerden wat haar hart had vergeten. ’s Nachts in bed, zonder Jens, huilden ze, alsof ze hun pijn wilden uiten op een manier die haar hart niet kon. Haar lichaam smachtte naar het zijne tussen de lakens, naar zijn kracht binnen in haar, haar neusgaten ademden steeds weer zijn geur in van het kussen dat ze in de eindeloze uren van de nacht tegen zich aan drukte. Ze droeg zijn overhemd in bed, zijn sokken in haar laarzen, zijn dasspeld in de kraag van haar blouse. Ze gebruikte zijn haarborstel voor haar haar, zijn geurwater op haar huid, zijn tandenborstel voor haar tanden. Als ze de voorwerpen op zijn bureau had kunnen gebruiken zou ze dat hebben gedaan. Alleen zijn horloge droeg ze in haar zak.
Ze had Liev Popkov niet meer gezien sinds die dag dat ze zijn hoofd had verbonden. Dat speet haar niet. Hoewel ze
tegen hem had gezegd dat ze hem geen verwijten maakte voor de gevangenneming van haar man, en hoewel hij tegen haar had gezegd dat hij haar geen verwijten maakte over het verlies van zijn oog, spraken ze geen van beiden de waarheid. Dus zocht ze naar Jens waar ze maar kon. Ze ging weer naar Varenka’s oude huis, maar zij was er niet, en de vriendelijke man met de zigeunervrouw beweerde dat hij nog nooit van Viktor Arkin had gehoord – hoeveel ze hem ook betaalde. Ze ging naar het souterrain dat naar rioolwater stonk, waar Jens haar mee naartoe had genomen om Larisa Sergejeva te zoeken, maar daar had ook niemand van Viktor Arkin gehoord.
Ze ging naar de kerk. De priester was er niet, niet degene die tegen haar had gelogen. Toen ze vroeg waar hij was, kreeg ze te horen dat hij in zijn dorp door tsaristische soldaten dood was gegeseld, in het bijzijn van zijn dochter. Zelfs dat beeld bracht haar hart niet tot leven. In haar grauwe boerenkleren ging ze naar bijeenkomsten, speldde ze een rood lint op haar borst en woonde elke politieke bijeenkomst die ze kon vinden in elke kerk en zaal bij. Ze glimlachte naar de ogen die ze haatte, praatte met mannen die alle ministers wilden doodschieten, ging met fabrieksvrouwen naar bars en speelde er zelfs in één op de piano. Altijd droeg ze handschoenen om haar gladde handen te verbergen.
Niemand wist iets van Viktor Arkin. Wat had hij gedaan? Was hij terug naar Moskou? Met Jens?
Waar ben je, Jens?
Dat was het meest dichtbij. Wanneer ze tegen hem praatte, was ze het dichtste bij het voelen van een flakkering in haar hart. Dat, en wanneer ze met haar dochter op schoot op de rendiervacht zat om haar voor te lezen over Isambard Kingdom Brunel.
Soms volgde Arkin hen, Jelizaveta en Valentina.
Als hij genoeg had van alle vergaderingen. Moe was van alle geschreeuw en geruzie wanneer iedere man zijn wil probeerde op te leggen aan de rest en zijn chaotische ideeën en de bijbehorende plannen en schema’s en nieuwe regels wilde doordrukken. Kerenski had zich tegen de bolsjewieken gekeerd en de drukpersen van hun krant, de Pravda, en de kantoren van hun Centrale Comité verwoest. Hij had de arrestatie bevolen van Zinovjev en Kamenev wegens antioorlogspropaganda en zelfs van Lenin zelf, die weer had moeten onderduiken.
Maar de tijd begon nu te naderen – deze chaos kon niet voortduren. Met een Rode Garde van vijfentwintigduizend strijders in Petrograd en met de steun van de Baltische zeelieden hadden ze de aanval van generaal Lavr Kornilov reeds weten af te slaan. Arkin gloeide van verlangen om de bolsjewieken met één machtige bloedige coup de leiding over het land in handen te laten nemen, om een einde te maken aan deze waardeloze regering van Kerenski. En in een geheim achterafkamertje, ver weg van andere oren, had hij tegen Lenin de noodzaak geuit de andere revolutionaire partijen uit te schakelen. Geen mensjewieken. Geen Socialistische Revolutionairen. Geen kadetten. Slechts één partij kon regeren, en dat waren de bolsjewieken. Rusland behoefde een ijzeren vuist.
Dat was waarom Arkin was teruggekomen naar Petrograd, om aan de zijde van Vladimir Lenin te zijn en zich ervan te vergewissen dat de revolutionaire leiders van de oppositie uiteindelijk in de Petrus-en-Paulusvesting zouden wegkwijnen. Maar soms, wanneer hij moe was en zijn knie meer pijn deed dan anders, keek hij in de straten naar hen uit, naar Jelizaveta en Valentina. Valentina was slim. Ze was als een kameleon, ze verborg zich in haar armoedige bruine en grijze kleren, zodat ze met de achtergrond versmolt, denkend dat niemand haar kon zien. Dacht ze nu echt dat een man die ooit haar gezicht had gezien zich dat niet zou herinneren? Ze was mooier geworden in de jaren dat hij in Moskou had gezeten, sensueler, zelfs begeerlijker in de manier waarop ze zich bewoog, al was het maar een gebaar van haar hoofd of het bewegen van haar haar.