Выбрать главу

‘De bolsjewieken hebben de stations in handen,’ vertelde Valentina hem, ‘dus we kunnen het er niet op wagen de trein te proberen.’

‘Dan gaan we lopen,’ zei hij. ‘Desnoods de hele weg.’ ‘Waarheen?’

‘Naar China.’

Haar mond viel open. Hij keek naar haar, glimlachend om haar reactie, en ze besefte dat ze met deze man bereid was desnoods naar de Noordpool te lopen.

‘Dan gaan we naar China,’ zei ze.

‘Waar is China?’ vroeg Lydia.

‘Aan het eind van Rusland, waar het in de zee valt.’

‘Niet ver?’

Ze glimlachten allebei naar haar. ‘Je zult snel moeten lopen,’ zei Jens, en ze knikte, terwijl ze haar kleine stapjes versnelde.

Het was in de volgende straat dat ze de eerste wegversperring zagen, bemand door grijze gestalten met een brede rode band om hun mouw, en een nerveus, schietgraag geweer in de hand. Valentina verstijfde van angst, maar Jens bleef in hetzelfde tempo lopen en sloeg soepel een zijstraat in om terug te lopen en een andere straat te proberen. Elke keer met hetzelfde resultaat, in elke richting. Elke keer werden ze gedwongen terug te gaan. Lydia hield zich schuil in de plooien van de lange jassen van haar ouders en hield op met kwebbelen tegen haar vader over hoe de jongens van beneden haar hadden leren pokeren. Na een uur bleef Jens staan in de schaduw van een kerk, waarvan de uivormige koepel een doffe, amberkleurige gloed had onder de bewolkte hemel, terwijl er asresten van de brand van afgelopen nacht in de wind dwarrelden. Ze zetten hun tassen op de grond.

‘Jens, we zitten in de val. Die reisvergunningen zijn waardeloos.’

‘De soldaten hier zijn fanatieke bolsjewieken – ze zouden zich niets aantrekken van een handtekening op een formulier wanneer ze het nodig vinden een kogel door een oppressor te jagen. Het is te riskant om ze te gebruiken.’ Hij leunde even tegen de muur, draaide zijn hoofd opzij alsof hij de andere kant van de weg wilde controleren, maar het betekende dat ze zijn gezicht niet langer kon zien. ‘Waarom was hij bereid me vrij te laten?’ vroeg hij.

Haar mond werd droog. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder. ‘Maakt dat wat uit?’

Hij zei een tijdje niets, en Valentina voelde een gewicht als lood in haar borst. Toen legde hij zijn stoppelige kin op haar hoofd en slaakte de zucht die hij had ingehouden.

‘Nee liefste,’ zei hij zacht, ‘het maakt niets uit. Zolang we maar bij elkaar zijn.’ Hij kuste haar voorhoofd. ‘En laten we nu op weg gaan.’

‘Waarheen?’

Hij duwde haar kin omhoog zodat ze hem recht in de ogen keek. ‘Denk je nou echt dat ik acht maanden lang in die stinkende cel aan niets heb zitten denken? Ik heb onze route gepland en ik heb elke stap duizend keer gezet.’

Hij pakte zijn tas en zette zijn dochter op zijn schouders. ‘Er is een uitweg.’

Jens bukte zich en tilde het metalen luik in het midden van de weg op. Sommige luiken zaten op slot, maar hij wist dat de grendel van dit luik was gebroken.

‘Snel! Klim omlaag.’ Hij zag Valentina aarzelen. ‘Het is veilig.’

De vorige keer dat ze in een riooltunnel was geweest was ze bijna verdronken. Hij klom zelf in het zwarte gat omlaag langs de metalen ladder die aan de bakstenen muur was bevestigd, en pakte een petroleumlamp van de plank ernaast. De lucifers die ernaast hoorden te liggen waren verdwenen, maar Valentina had hem een doosje gegeven voor in zijn zak. Hij stak de lont aan en meteen verspreidde zich een dofgele gloed.

‘Lydia, kom liefje, nu jij.’

Het gezichtje verscheen angstig over de rand, toen schoof ze haar voeten op de eerste sport en klauterde als een aapje de ladder af. Toen ze de zwarte tunnel zag die zich voor hen uitstrekte, zei ze niets maar schoof dicht tegen hem aan terwijl ze met grote ogen in de duisternis staarde.

‘Het is echt veilig,’ zei hij, en hij klopte haar op haar vilten muts om haar gerust te stellen. Toen reikte hij omhoog om Valentina te helpen. Ongevraagd deed ze het luik over de opening weer dicht toen ze omlaag ging en de duisternis hen opslokte. De intense stilte werd benadrukt door het geluid van druppelend water en een ver gemurmel waarvan hij wist dat het de motor van een pomp was.

‘Hoe ver?’ vroeg Valentina.

‘Zo ver we kunnen.’

Hij hief de lamp om haar gezicht te zien, want hij kon zich niet bedwingen. Hij kon veranderingen zien die nieuw voor hem waren, maar hij kuste haar lippen en ging op weg met Lydia op zijn rug. Aanvankelijk zong Valentina voor hen tijdens het lopen, met een helder geluid in de benauwende duisternis, maar toen ze moeizamer vooruitkwamen en op handen en knieën moesten kruipen en hun tassen door ijskoud, stinkend water moesten slepen, werd het onmogelijk om meer te doen dan voorwaarts te ploeteren.

Jens was kwaad dat hij moeite had iets in die vormloze tunnels te zien, omdat het zo lang geleden was dat zijn ogen de luxe van duisternis hadden gekend. Af en toe struikelde hij, maar hij weigerde Lydia van zijn rug te laten klimmen ondanks Valentina’s aandringen. Zijn dochter klampte zich aan zijn nek en aan zijn haar vast met een gretigheid die in zijn binnenste iets uitgedroogds weer tot leven wekte.

Ze praatten niet over waar ze mee bezig waren of over wat ze hadden opgegeven en wat ze achterlieten. Slechts één keer vroeg hij: ‘Je ouders? Waar zijn ze?’ Maar ze had naar haar dochter gekeken, die elk woord hoorde, en ze had haar hoofd geschud. Een kleine, strakke beweging. Hij vroeg het niet nog eens. Toen ze onder een ander metalen luik door kwamen, klom Jens de ladder op om door de gaatjes in het deksel te gluren. Hij zag voeten voorbijrennen, honderden, misschien wel duizenden. Na acht maanden met dag na dag alleen zijn eigen gezelschap was het idee van zo’n aantal voor hem bijna niet te bevatten. Toen de tunnels zich splitsten en hij zonder aarzelen links afsloeg, lachte Valentina vol verbazing, zodat hij opschrok.

‘Hoe kun je in vredesnaam de weg weten in deze doolhof van openingen en inhammen? Dat is onmogelijk.’

‘Het zijn míjn tunnels, Valentina. Ik heb ze gebouwd. Natuur lijk weet ik er dan de weg in.’

Lydia was te lang stil geweest. Hij draaide zich nu naar haar om, zag dat ze tot haar enkels door het water sjokte, en zag haar grote ogen.

‘Papa,’ vroeg ze fluisterend, ‘waar slaapt de draak?’

‘Er is hierbeneden geen draak, malisjka,’ zei Valentina snel.

‘Wel waar. Ik kan zijn adem ruiken.’

Jens pakte de hand van zijn kind. Die voelde koud en klam aan. ‘Ik denk,’ zei hij, ‘dat het tijd wordt om omhoog te gaan, naar het licht.’

Ze waren niet ver van het volgende luik. Het tunneldak was hier hoger, en hij hief de lamp om het zwakke licht zo ver mogelijk voor hen uit te laten schijnen. Het water lichtte op, glibberig en olieachtig.

‘Hij is niet vóór ons, papa,’ fluisterde Lydia. ‘De draak is achter ons.’

‘Nee Lydia, liefje, er bestaan…’

‘Luister,’ siste ze.

Hij luisterde. Valentina legde een waarschuwende hand op zijn arm. Van ergens achter hen kwam het onmiskenbare geluid van voeten die in een snel tempo door het water ploeterden. Jens blies onmiddellijk de lamp uit. Hij trok Valentina en Lydia achter zich en ze bleven zwijgend staan wachten. Na een minuut hoorden ze stemmen.

‘Het licht is weg.’ Het was de stem van een jongen.

‘Ze zijn verdwenen. Luister.’ Nu sprak een oudere man. Even bleven de voeten stil. Ze hadden geen licht en ze moesten dat van Jens hebben gevolgd. Toen de voeten weer begonnen waren ze langzamer, toen werden ze luider, tot ze bijna bij hen waren, en Jens voelde dat Valentina hem iets kouds en zwaars in de hand drukte. Het was een pistool. Zijn hart begon sneller te kloppen. Hij richtte het pistool in de duisternis.