Выбрать главу

‘Kijk, daar zie je de bovenkant van hun spandoeken,’ wees Valentina. Hij kon het ongemak in haar stem horen.

Wacht maar. Wacht gewoon maar af. Jullie zullen meer te zien krijgen dan jullie lief is.

Voor hen zagen ze de ruggen van politieagenten, een hechte muur van de ene kant van de straat naar de andere.

‘Denk je dat er problemen zullen komen?’ Valentina zat zo dicht achter hem dat hij haar adem warm in zijn nek kon voelen. Hij stelde zich haar handen voor, wit en nerveus, en de haren die in haar nek overeind gingen staan. ‘Waarom staken deze mannen, Arkin?’

Wist ze het dan niet? Hoe kon ze het niet weten?

‘Ze vragen een eerlijk loon, juffrouw Valentina. De politie gaat nu op hen af.’

Langzaam, meedogenloos, kwamen ze op hen af. Hij kon stokken in hun handen zien. Of waren het geweren? De spreekkoren van de demonstranten klonken dichterbij en meteen ontstond er een gevoel van echt gevaar in de straat. Het knetterde in de lucht en de mensen begonnen te rennen, glibberend op het ijs, glijdend in de sneeuw. Arkin voelde zijn hart sneller gaan kloppen.

‘Arkin.’ Dit was de stem van juffrouw Valentina. ‘Zorg dat we hier wegkomen. Doe wat er maar voor nodig is, maar zorg dat we hier wegkomen.’

‘Dat gaat niet. We zitten vast in het verkeer.’

‘Arkin,’ beval Valentina, ‘breng ons hier alsjeblieft vandaan. Nu.’

Hij voelde de spier in de hoek van zijn kaak verstrakken en zijn kastanjebruine handschoenen krulden zich om de rand van het stuur. ‘Ik kan de auto op dit moment geen kant uit sturen,’ zei hij op vlakke toon, terwijl hij recht voor zich uit door de voorruit keek. ‘We zitten vast.’

‘Arkin, luister naar me. Ik heb gezien wat bolsjewieken kunnen doen. Ik wil hier niet met mijn zusje als hulpeloze kalveren blijven zitten wachten tot ze het weer doen.’

Toen hoorde hij het, de trilling van angst. Hij draaide zich om in zijn stoel en keek haar recht aan. Eén ogenblik haakten hun blikken zich in elkaar vast, toen sloeg hij zijn ogen neer. ‘Ik begrijp het, juffrouw Valentina.’

‘Doe alsjeblieft iets.’

‘Het is echt niet nodig om bang voor hen te zijn,’ loog hij. ‘De demonstranten willen alleen maar meer loon en betere arbeidsomstandigheden. Niemand zal u kwaad willen doen. Of juffrouw Katja.’

Ze stak haar handen omhoog alsof ze hem door elkaar wilde schudden. ‘Haal de rolstoel er dan uit,’ beval ze. ‘Ik zal hem zelf door de straat duwen.’

‘Dat is echt niet nodig.’

Opeens draaide hij het stuur heel hard naar rechts. Hij duwde met de voorkant van het spatbord van de Turicum tegen de achterkant van het rijtuig, zodat dit scheef naar buiten kwam te staan. Voor hen hinnikte het paard, maar de zware wielen van de auto waren nu vrij en Arkin kon hem naar de stoeprand manoeuvreren en naar de open ruimte.

‘Ik zal proberen u hieruit te krijgen.’

5

‘Welke zullen we nemen?’

‘Neem jij de meringue maar, daar ben je zo dol op.’

‘En die met chocola?’

‘Nee, die mag je niet hebben,’ lachte Katja. ‘Die wil ik.’ Met een verrukte glimlach cirkelde Katja met haar vork boven de zilveren verdiepingen van de etagère met taartjes in het midden van de tafel. ‘Ik zal eerst kiezen,’ kondigde ze aan.

Valentina had de grootste moeite om te doen alsof er niets was gebeurd. Ze wilde dat haar zusje zou genieten, daarom was ze met haar hierheen gegaan, en het was lang geleden dat ze Katja zo vrolijk en levendig had gezien. Maar Valentina’s gebaksvorkje voelde als lood in haar vingers.

Arkin had woord gehouden. Hij had de auto over de trottoirs gejaagd zonder zich iets aan te trekken van de kreten van voetgangers die wegstoven bij de nadering van de grote blauwe auto. Hij had een uitweg gevonden, zoals hij had beloofd. Ze reden naar een ander restaurant, La Gavotte, zonder enig commentaar op alle gebeurtenissen, en Valentina koos een tafeltje tegen de achterwand, naast de deur naar de keuken. Zo ver mogelijk van de ingang verwijderd.

Om hen heen verliep alles even normaal als altijd, met serveersters die heen en weer snelden in zwarte jurken met witte schorten met strookjes en frivole bandjes van witte kant in hun haar. Allemaal heel hoffelijk. Allemaal heel beleefd. Hier heerste geen woede. Klonken geen kreten. De klanten glimlachten en waren chic gekleed, beschenen door de gezonde gloed die door de roze glazen muurlampen werd verspreid, terwijl ze in taartjes prikten en warme chocola dronken. Terwijl ze lachten. Praatten.

Valentina verbaasde zich over haar gevoel van kwetsbaarheid. Niemand anders leek bang te zijn, en geen van de andere klanten bleek op het punt te staan de lunch over het onberispelijk witte tafelkleed uit te braken. Alle anderen haalden normaal adem. Was zij dan zo dwaas of waren zij het?

‘Valentina?’

‘Ja?’

‘Is alles goed met je?’ Katja keek haar onderzoekend aan.

‘Ja.’

Er was een ruimte tussen hen die kwetsbaar aanvoelde. Breekbaar. Valentina weigerde die aan te raken.

Katja veranderde met opzet van onderwerp. ‘De nieuwe auto is goed, hè?’

‘Ja.’

‘En Arkin deed het uitstekend.’

‘Hij rijdt goed.’

Valentina wierp een achterdochtige blik op de brede boogramen met vitrage, die uitkeken op de weg. Iets in haar borst huiverde even.

‘Kun jij ook iets horen?’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat ik wat…’

Katja vouwde op het tafelkleed haar hand rond die van Valentina. Zij had tengere vingers, die van Valentina waren steviger, met sterke spieren. Al die toonladders.

‘Het is helemaal niet erg om wel eens bang te zijn,’ zei Katja, ‘na alles wat jij in het bos hebt meegemaakt.’

Valentina keek even naar de vitrages. ‘Jij was vandaag niet bang.’

‘Dat komt doordat mijn leven zo saai is. Ik ben gewoon te dom om te weten wanneer ik bang moet zijn en wanneer niet. Jij hebt meer gezond verstand.’

‘Katja,’ vroeg Valentina zacht, ‘denk je dat…’

Dat was het moment waarop de bakstenen door de ramen vlogen, waardoor regendruppels van glas als diamanten door gepoederde wangen sneden. Het moment waarop één pijlvormige scherf zich in de hals van een vrouw groef. Dat was ook het moment dat het gillen begon.

Valentina rende. Ze rende en gleed uit op de sneeuw maar bleef rennen. Haar benen wisten niet van ophouden. De wielen van de rolstoel krijsten en slipten.

‘Valentina, niet doen!’ Een ijzige hand greep de hare. ‘Hou alsjeblieft op. Stop!’

Het was Katja. Ze smeekte haar. Met veel moeite wist ze haar benen stil te laten houden, maar haar vingers hielden de handgrepen van de rolstoel nog steeds vast alsof ze er deel van uitmaakten, star en stijf, aan het metaal geklonken. De gil van de vrouw met het glas in haar hals weerklonk nog in Valentina’s hoofd en ze kon hem niet kwijtraken. Ze haalde diep adem en voelde de lucht in haar longen bijten, zo koud was het.

‘Valentina, we vriezen nog dood.’

Langzaam kwam Valentina weer bij zinnen. Katja had zich in haar rolstoel omgedraaid en haar blote hand trok aan Valentina’s mouw. Haar blauwe ogen stonden panisch.

‘Katja, is alles goed met je?’

Haar zusje schudde haar hoofd.

Valentina keek om zich heen, verbijsterd toen ze zich realiseerde dat ze zich in een smalle, vieze straat bevonden waar uitwerpselen tot gevaarlijke gele bergen op het plaveisel waren bevroren. In de goot lag een regenpijp, overdekt met sneeuw, als een lijk, en de ramen waren met karton verduisterd. Overal bladderde verf af, waren muren gescheurd. Er stond een man naar hen te kijken, met een baard en een hond die er net zo gerafeld uitzagen als zijn kleren.

O god, wat had ze gedaan?

Zodra de bakstenen het raam hadden geraakt had ze slechts één gedachte gehad: Katja hiervandaan zien te krijgen. Naar buiten. Weg. Veilig.

Haar handen hadden de rolstoel met haar zusje erin vastgegrepen en hadden haar door de deur naar de restaurantkeuken gevoerd en daarna aan de achterkant het gebouw uit, naar een rommelige binnenplaats. Daarvandaan waren haar voeten gaan rennen. Naar buiten. Weg. Veilig. De woorden draaiden rond in haar hoofd. Ze was straten in geschoten die ze nooit eerder had gezien, alsof ze instinctief wist dat ze hier veiliger zou zijn, te midden van de nooddruftigen en de vergetenen, dan te midden van haar eigen soort, waar bommen en bakstenen middelen van communicatie waren geworden.