Выбрать главу

Katja’s wangen waren wit geworden – ze dreigde te bevriezen. De noordenwind was opgestoken vanaf de Finse Golf en geen van beiden droeg een jas of handschoenen of zelfs maar een sjaal. Alles was achtergebleven in La Gavotte. Ze kon het bloed in Katja’s aderen bijna zien stollen. Valentina was warm gebleven door het harde hollen, maar ze besefte dat ze Katja’s dood op haar geweten zou hebben. Alweer. Ze liep naar de dichtstbijzijnde deur. Die was doormidden gespleten en met grove latten opgelapt, maar ze timmerde er hard met haar vuist op. Na lang wachten werd er opengedaan door een kind dat niet hoger kwam dan haar heup.

‘Mogen we binnenkomen? Alsjeblieft? Pozjaloesta? We hebben het koud.’

De jongen reageerde niet. Zijn gezicht was overdekt met korsten en hij peuterde met een smerige vinger aan een zweer op zijn kin.

Pozjaloesta,’ zei ze weer. ‘Is je moeder thuis?’

Hij stapte achteruit en ze dacht dat hij de deur wijdopen zou doen zodat de rolstoel naar binnen kon, maar hij duwde hem dicht. Ze bonsde zo hard op de deur dat de spleet wijder werd.

‘Doe de deur open!’ schreeuwde ze. ‘Otkrojte dver!

De deur ging een klein eindje open, net voldoende om een paar blauwe ogen waar te nemen die naar haar omhoogkeken. ‘Wat moet je?’ vroeg een meisjesstem.

‘Mijn zusje vriest hierbuiten dood. Laat ons alsjeblieft binnen.’

Maar ze had haar les geleerd en liet het hier niet bij. Deze keer ging haar verzoek vergezeld van een duw tegen de deur, waardoor het kind verbaasd achterovertuimelde. Voor ze wist wat er gebeurde had Valentina de rolstoel en zichzelf de schemerige gang in geduwd en de deur stevig achter zich op slot gedaan. Het gebouw stonk. Op de trap hing de muffe geur van rattenkeutels.

‘Dank je wel,’ zei ze. ‘Spasibo.

Voor haar stonden drie smerige straatkinderen: twee identieke jongens en een meisje met vieze haren. De tweelingjongens waren nerveus, hun kleren waren gescheurd en vormloos, met een broek die niet eens tot hun enkels kwam. Het meisje was jonger dan haar broers en staarde met grote ogen naar de rolstoel.

‘Is je moeder thuis?’ vroeg Valentina.

Het meisje wees naar een deur zonder haar blik van de spaken van Katja’s stoel af te wenden. ‘Is dat een fiets?’ fluisterde ze.

Een van de jongens gaf haar een luchtige draai om de oren. ‘Doe niet zo stom, Ljoeba. Dit is voor mensen die verlamd zijn.’

Valentina deed de deur open waarnaar het meisje had gewezen en ze duwde de rolstoel een kamertje binnen dat slechts een heel klein beetje warmer was dan de buitenlucht. Over een deel van het raam was een gevlekt laken gedrapeerd in een poging de kou buiten te houden, waardoor het schemerig was. Het rook er naar vochtig pleisterwerk en ongewassen lichamen.

‘Het spijt me dat ik u stoor.’

Op het voeteneind van een smal bed zat een vrouw een baby te voeden. Haar kleding was haveloos en haar lichaam was mager en tanig als van een oude vrouw, maar haar ogen waren nog helder en jong. Ze droeg wollen wanten zonder vingers en had een bruine sjaal om haar hoofd geknoopt. Ze maakte de voorkant van haar jurk dicht.

‘Wat wil je?’ De stem van de vrouw klonk vermoeid.

‘Mijn zusje en ik hebben hulp nodig. Alstublieft.’ Valentina vond het vreselijk iets te moeten vragen aan deze vrouw die zo duidelijk niets te geven had. ‘Mijn zusje heeft het koud. Ze heeft warmte nodig. Iets warms te eten.’

‘Mijn kinderen hebben warm eten nodig,’ zei de vrouw nors, ‘maar ze krijgen niets.’

Valentina voelde zich vreselijk schuldig, hoewel hun lege buik niet haar schuld was. Ze pakte Katja’s koude hand en begon deze krachtig te masseren. De vrouw legde onmiddellijk het kind op het bed en liep naar het kleine zwarte fornuis in de hoek. Ze deed het metalen deurtje open, waarachter een piepklein vlammetje te zien was. Geen wonder dat het hier zo koud was. Met behulp van een tang haalde de vrouw een zware steen uit het fornuis, ze wikkelde deze in een zwartgeblakerde lap die klaarlag voor dit doel en legde hem op Katja’s schoot. Katja’s handen nestelden zich eronder.

‘Kunt u niet meer hout op het vuur leggen?’ opperde Valentina.

‘Nee.’

‘Ik heb geld.’

De drie kinderen schoven iets dichterbij. Het meisje stak een groezelige hand uit. ‘We kunnen brandhout kopen.’

Valentina moest hen vertrouwen. Ze haalde twee witte tienroebelbiljetten uit de portemonnee in haar zak, hoewel ze wist dat dat veel te veel was voor brandhout. ‘Breng ook iets te eten mee. Snel! Potoropites!

Alle drie de kinderen verdwenen.

‘Hier, neem deze maar.’ De vrouw hield een deken van het bed omhoog. Valentina keek ernaar. Hij zat waarschijnlijk vol luizen en vlooien.

Spasibo.’ Ze sloeg hem om de schouders van haar zusje en stopte hem in onder haar slappe benen. Terwijl ze dit deed was ze zich bewust van de aandachtige blik van de vrouw, en voor de eerste keer in haar leven kwam het in haar op om zich af te vragen hoeveel de rolstoel waard was. Evenveel als het gezin van deze vrouw in een maand verdiende? In een jaar? Ze had geen idee. Dit naargeestige onderkomen was kleiner dan Valentina’s slaapkamer thuis en verkeerde in een erbarmelijke staat. Een deel van het plafond hing omlaag en langs één muur kroop zwarte schimmel omhoog. Het was er kil en klam.

‘Dank u wel dat u ons helpt,’ zei ze, oprecht dankbaar. ‘Het restaurant waar we waren werd door stakers overvallen en mijn zusje en ik wisten te ontkomen, maar zonder onze jassen.

De vrouw knikte naar Katja. ‘Is ze ziek?’

‘Ze heeft een ongeluk gehad.’

De baby op het bed begon te huilen en de vrouw zei: ‘Pak haar op.’

Valentina keek naar het spartelende bundeltje.

‘Pak haar op.’ De stem van de vrouw klonk deze keer scherper.

‘Wat?’

‘Jullie willen mijn hulp. In ruil daarvoor wil ik jullie hulp. Een moment rust van het kind.’ Ze glimlachte, en even kreeg ze iets jeugdigs. ‘Maak je maar niet ongerust, ik zal de stoel van je zusje heus niet stelen.’

Valentina kreeg een vuurrode blos en tilde de baby op. Ze wist nog hoe ze Katja ooit als baby in haar armen had gehouden, maar die had nooit zo vies geroken als deze. De baby was bijna kaal en had dunne staken als beentjes.

‘Valentina.’ Dit was de zwakke stem van Katja. ‘Laat mij haar vasthouden.’

Valentina bracht het kind tot vlak bij de rolstoel, maar ze gaf het niet over. ‘Het kind is vies,’ zei ze op gedempte toon. ‘Je wilt vast niet…’ Maar ze zag de verlangende blik in Katja’s ogen. Ze legde het kind op Katja’s schoot en was onzet toen haar zusje zich bukte en het ingevallen gezichtje kuste. Er verscheen een glimlach op Katja’s gezicht. Waar ze ook mocht zijn geweest, ze was weer terug.

De geur van warme pirozjki veranderde alles. De drie kinderen leken al dikker te worden nog voordat ze een hap van een van de vleespasteitjes uit het pak van vetvrij papier hadden genomen. Ze zaten op de vloer voor de fel brandende houtkachel en ze keken ernaar met het soort betovering dat Valentina bij een balletuitvoering kon hebben.

‘Moeten ze niet eerst hun handen wassen?’ opperde Valentina, toen ze in elke hand een pasteitje legde. Het vuil op hun vingers was zwarter dan de vloer.

‘De waterpomp is bevroren.’ De vrouw haalde haar schouders op en nam een flinke hap van een snee brood die met zwartebessenjam was besmeerd. Terwijl ze erop kauwde zag Valentina hoe de trekken van haar gezicht van genot smolten en de jaren van haar af vielen.

‘Hoe heet je?’

‘Varenka Sidorova.’