‘Ik ben Valentina. Mijn zusje heet Katja.’
Katja dronk warme thee met honing uit een blikken beker en ook zij had nu kleur op haar wangen. De baby lag als een jong poesje op haar schoot, ontspannen en zacht van de warmte.
‘Varenka, wat doet je man?’
De blik van de vrouw werd behoedzaam. ‘Hij werkt in een fabriek.’
‘Is hij een bolsjewiek?’
Ze zag blik in de ogen van de vrouw verstrakken. ‘Wat weet jij van bolsjewieken?’
‘Deed hij vandaag mee aan de demonstratie?’
Varenka begon te lachen. De kinderen keken verbaasd naar haar om, alsof ze dit geluid niet gewend waren. Maar het gelach hield niet op, het bleef maar doorgaan. De aderen in haar hals zwollen op en er rolden tranen over haar wangen, maar het gelach duurde nog steeds voort, onbedwingbaar. Ze liet zich op haar knieën vallen, en toen hield het gelach even abrupt op als het was begonnen. Ze rukte de hoofddoek af, waardoor er een bos rode krullen tevoorschijn kwam. Valentina staarde. Katja slaakte een gesmoorde kreet. Eén kant van het hoofd van de vrouw was volledig kaal en er liep een breed wit litteken, dat glansde alsof het nat was, van haar slaap dwars over haar schedel naar haar achterhoofd. Ze bekeek de zusjes met een mengeling van medelijden en haat.
‘Vijf jaar geleden, voor de poort van het Winterpaleis,’ zei ze met harde stem, ‘zijn jullie soldaten me met sabels te lijf gegaan toen we optrokken om met de tsaar te spreken. We voerden niets kwaads in ons schild, maar ze hebben ons neergemaaid. Dankzij die doden overleven jullie en jullie klasse nog. Maar hebben jullie dat ook verdiend?’
Valentina tilde de baby van Katja’s schoot en legde hem op het bed. ‘Ik denk dat het tijd is dat we vertrekken.’
‘Jij!’ De vrouw lag nog steeds op haar knieën en wees naar Valentina. ‘Ik beloof je dat wij binnenkort naar jou en je soort toe zullen komen en deze keer zul je het niet overleven. Jullie luie rijken. Jullie parasieten.’ Ze spuwde op de vloer. ‘De arbeiders zullen gerechtigheid eisen.’
Valentina pakte haar portemonnee en keerde deze op de tafel om. De roebels rolden alle kanten uit en de kinderen schoten als muizen toe om ze op te rapen. ‘Dit is omdat je me vandaag hebt geholpen. Ik ben erg dankbaar.’ Ze liep naar de geknielde vrouw en gleed met haar vingers over het glanzende litteken op haar hoofd. Het voelde glad en glibberig, en het was even kleurloos als iets wat onder de grond leefde. ‘Het spijt me, Varenka.’
‘Ik hoef je medelijden niet.’
‘Valentina.’ Dit was Katja. ‘Ze wil dat we weggaan.’
‘Ja, je hebt gelijk. Voor mijn man thuiskomt.’ Varenka keek Valentina uitdagend aan. ‘Mijn bolsjewiek.’
Een luide bons op de deur deed hen opschrikken. Voor ze konden reageren werd er nog twee keer gebonsd, als met een hamer, en ze hoorden het hout versplinteren. De vrouw greep de baby en drukte hem zo hard tegen haar borst dat het kind begon te huilen. Valentina’s hart bonsde. Ze kende deze omgeving niet.
‘Wacht hier, Katja.’
‘Nee Valentina, niet doen…’
Er werd weer op de deur gebonsd. Zonder enige aarzeling maakte Valentina de deur naar de akelige gang open en deed de verbrijzelde voordeur naar de straat van het slot. Een forse gestalte blokkeerde het daglicht.
‘Wat doe jij in godsnaam in dit krot, Valentina Ivanova?’
Het was Liev Popkov.
6
Arkin was monteur, maar in zijn hart zag hij zichzelf als een bekwaam chirurg van machines. Hij was voorzichtig met zijn handen en las voortdurend over de laatste uitvindingen, om zijn kennis te verbreden. Hij kon goddank lezen. Niet dat God er iets mee te maken had. De meeste boeren konden niet lezen of schrijven, maar zijn moeder vormde een uitzondering op de regel en had hem met haar breinaald op de knokkels geslagen om zijn trage brein tot actie aan te sporen.
‘Viktor,’ zei ze, als hij aan haar knie worstelde met een wirwar aan letters, in een poging ze tot woorden te vormen, ‘een man die kan lezen is een man die de wereld kan regeren.’
‘Maar ik wil de wereld helemaal niet regeren.’
‘Nu niet. Maar eens op een dag zul je het wel willen. En dan zul je me er dankbaar voor zijn.’
Hij glimlachte inwendig bij deze herinnering. ‘Spasibo, dank u,’ zei hij zacht. Ze had gelijk gehad. Nu, op zijn drieëntwintigste, wilde hij de wereld wel regeren.
‘Arkin.’
Hij keek op. Hij zat gehurkt op de betonnen vloer van de garage, bezig de olie en de paardenmest van de spaken van de Turicum te poetsen, zodat de blauwe verf ervan weer glom. Zijn doek spetterde groezelig zeepsop op zijn laarzen.
‘Wat is er, Popkov?’
De kozak was op stille voeten de garage binnengekomen. Voor zo’n grote man bewoog hij zich geruisloos, als de wolven thuis in het bos.
‘Wat is er?’ vroeg Arkin opnieuw.
‘Mevrouw wil je spreken, in het huis.’
‘Over vanmiddag? Is dat het?’
‘Hoe moet ik dat weten?’
Het bestaan op een boerderij in het midden van de van God verlaten steppe brengt een mens geduld bij. Op het platteland is het leven nooit gehaast, heeft alles een langzaam tempo, en Arkin wist heel goed wat wachten was. Hij had zijn dorp zes jaar geleden verlaten, toen hij zeventien was, vastbesloten in Sint-Petersburg te gaan wonen en werken. Hier kon hij het hart van Rusland voelen kloppen. Hier groeiden en verspreidden de ideeën van grote mannen als Karl Marx en Lenin zich ondergronds, als de wortels van een boom. Hij was ervan overtuigd dat in deze stad de toekomst van Rusland lag. Hij draaide zich weer om en maakte het wiel verder schoon voor hij de doek uitspoelde en netjes aan een haakje hing. Toen hij omkeek stond Liev Popkov er nog steeds, zoals hij had verwacht. De grote man deed naar Arkins zin te veel wat hem zelf goeddunkte.
‘Hoe heb je verdomme zo stom kunnen doen?’ wilde Popkov weten.
Arkin deed zijn lange bruine schort af en hing dit op een ander haakje. ‘Stom? Ik beschermde ze juist.’
‘Door ze los te laten lopen? Is dat jouw idee van beschermen?’
‘Het zijn geen kleine kinderen, Popkov. Het zijn jonge vrouwen. Ze nemen hun eigen beslissingen, goed of slecht.’
‘Deze stad is gevaarlijk.’
‘Gevaarlijk voor hen? Of voor de arbeiders die elke dag in de fabriek werken?’
‘Je bent gek,’ snoof Popkov smalend.
‘Nee,’ zei Arkin geduldig. ‘Ik doe alleen maar mijn werk.’
Behalve in de personeelskeuken had Arkin nog nooit een voet in het huis gezet, en hij had moeite om niet met open mond om zich heen te kijken. Waarom zou iemand zo veel spullen willen hebben? Meer dan manshoge schilderijen aan de muren. Robijnen die als druppels bloed rond een spiegel hingen en een gouden rand langs het voetstuk van elk standbeeld. Een huisknecht bracht hem naar een kleine zitkamer. Arkin bedacht dat dit de meest vrouwelijke kamer was waar hij ooit in had gestaan, allemaal lavendel- en roomkleuren, met bloemen die de lucht vervulden van exotische geuren die nieuw voor hem waren.
Jelizaveta Ivanova zat kaarsrecht op een elegante stoel, met een glas warm water in de ene hand. Haar lila japon maakte dat ze zelf ook een bloem leek. Hij boog, met zijn handen langs zijn lichaam, en hij wachtte tot zij zou spreken. Ze nam er de tijd voor, er verstreek een volle minuut.
‘Arkin,’ zei ze ten slotte. ‘Vertel eens hoe dit heeft kunnen gebeuren.’
‘Ja mevrouw. Ik heb de twee jongedames naar de stad gereden om thee te drinken bij Gordino, maar we konden daar niet komen doordat er een groep stakers over Morskaja trok.’
‘Ga verder.’
‘We kwamen vast te zitten in het stilstaande verkeer, maar ik wist de auto eruit te manoeuvreren en de jongedames naar een ander etablissement van hun keuze te brengen.’
‘Je had hen rechtstreeks naar huis moeten brengen. De straten zijn gevaarlijk.’
‘Dat heb ik voorgesteld, mevrouw. Maar beide jongedames waren op dit idee tegen, ze weigerden naar huis terug te keren.’
‘Waarom verbaast me dat nou helemaal niet?’ De woorden ontsnapten haar en ze schrokken er allebei van. ‘Wat ik niet begrijp is waar jij was toen ze de theesalon verlieten. Je draagt de verantwoordelijkheid voor hen, Arkin, wanneer je chauffeur voor dit gezin bent. Ik dacht dat dat je was uitgelegd toen…’ Ze zweeg en bracht het glas water naar haar mond, maar ze dronk er niet van. ‘Ze zijn heel eigenzinnig,’ zei ze zacht.