‘Je kunt je de moeite besparen, Friis.’
‘Minister Davidov, ik stel voor dat u luistert naar wat ik te zeggen heb.’
‘Meer geld. Dat is alles wat je wilt. Méer fondsen voor die verdomde riolering.’
Jens glimlachte gespannen. ‘Ik ben hier niet om over riolering te praten.’
‘Waarover dan wel?’
‘Over grond.’
De minister zette zijn smalle borst uit. ‘Ik luister.’
‘De bevolking van Petersburg neemt snel toe, zoals we allebei weten. Met als gevolg een ernstig tekort aan huizen. Dus stijgt de prijs van een huis of een appartement in de stad exorbitant.’
‘Daar ben ik me van bewust.’
‘Toch zijn er veel lege plekken. Restjes braakliggend land in de armere wijken en aan de rand van de stad, die voor een paar honderd roebel te bemachtigen zijn. Maar niemand wil ze.’
‘Omdat ze in de achterbuurten liggen, verdomme.’ Davidov blies luidruchtig een pluim sigarenrook uit. ‘Als jij met tien andere gezinnen in een smerig krot wilt wonen, moet je dat doen. Maar verwacht niet van anderen dat ze je zullen volgen.’ Hij begon weg te lopen.
‘Sommige van die gebieden zullen niet veel langer nog achterbuurten zijn.’
De minister bleef staan. Draaide zich om. En Jens begreep dat hij hem had.
‘Mensen hebben altijd huizen nodig. Maar op dit moment willen de welgestelden alleen daar wonen waar winkels, restaurants en, nog belangrijker,’ – hij zweeg, liet Davidov wachten – ‘moderne hygiënische rioleringen en waterleidingen zijn.’
Hij zag de wenkbrauwen van de minister omhooggaan. ‘Ga door.’
‘Moderne keukens. Moderne badkamers. Die worden mogelijk gemaakt door de tunnels die ik onder de stad bouw. En het betekent dat een lap grond die de ene dag niets waard is, de volgende dag een fortuin waard kan zijn.’
Davidovs dunne lippen strekten zich tot iets wat als glimlach was bedoeld. ‘Je hebt gelijk.’ Hij trok peinzend aan zijn sigaar. ‘Verdomme, je hebt gelijk.’
‘Wie is de persoon,’ vroeg Jens zacht, ‘die bepaalt welke tunnels er in welk gebied worden gegraven? Wie is de persoon die weet welke lappen grond daardoor in waarde zullen stijgen?’
‘Dat ben jij,’ zei de minister op hese fluistertoon. ‘Klootzak.’
Jens vond haar.
De kroonluchters in de balzaal fonkelden in de hoge spiegels, veranderden ze in gouden werelden. De meisjes die hun eerste seizoen in de society van Sint-Petersburg hadden, waren in het wit gekleed. Als lelies, broos en ongerept. Ze stonden in kleine groepjes bij elkaar, met een voorzichtige glimlach. Ze friemelden nerveus aan hun lange witte handschoenen en staarden met hulpeloze ogen naar de jonge kerels die zich voor hen uitsloofden. De meisjes wier balboekje nog niet gevuld was met de namen van kapiteins en luitenants stonden dicht bij de ramen en waaierden zich loom toe, alsof het te warm was om te dansen.
Jens stak een Turkse sigaret op, leunde met een elleboog op een bronzen beeld van een halfnaakte speerwerper en keek naar haar. Ze danste. Het orkest ging van mazurka naar polka naar polonaise, en zij ging zonder pauze van blauw naar rood naar groen uniform. Hij zag dat ze nooit twee keer met dezelfde man danste. Ze bewoog zich goed, dat was het eerste wat hem opviel. De sierlijke houding van haar hoofd en schouders, niet stijf rechtop zoals sommige meisjes, maar in een soepele beweging op het ritme van de muziek. Haar ruggengraat deed hem denken aan die van een lenige jonge kat, glad en soepel, haar voeten waren mooi en licht.
‘Ik zal je voorstellen als je dat wilt. Ik ken haar moeder.’
‘Mevrouw Davidova,’ zei hij toen ze weer naast hem opdook, ‘wat een genoegen u weer te zien.’
‘Je stond naar haar te staren.’ Ze tikte hem venijnig met het ivoren handvat van haar waaier op de arm. ‘Ze is te jong voor jou. Ik heb me laten vertellen dat jouw smaak meer naar oudere vrouwen uitgaat.’
Hij keek haar doordringend aan, schoof haar arm door de zijne en leidde haar voor een wals naar de dansvloer. ‘U danst goed,’ zei hij toen ze door de zaal zweefden.
Er steeg een blos van blijdschap op naar haar wangen, via de zware ketting van parels en amethisten om haar hals. Haar vogeloogjes twinkelden naar hem op. ‘Ze ziet er niet gelukkig uit.’
‘Dat was me nog niet opgevallen.’
‘Leugenaar! Vraag haar eens ten dans.’
Hij merkte dat hij deze vrouw graag mocht. En ze had gelijk: het gezicht van het meisje vertoonde een ernstige trek die van partner tot partner nauwelijks varieerde. Ze leek te luisteren naar wat ze te zeggen hadden, maar ze voegde zelf weinig aan de conversatie toe. Slechts af en toe keek ze met haar grote bruine ogen even omhoog, plotseling belangstellend, alsof ze iets hadden gezegd wat haar belangstelling had gewekt. Jens merkte dat hij zich onwillekeurig afvroeg wat voor opmerking haar belangstelling zou wekken.
‘Volgens mij wordt het tijd om hen te onderbreken,’ zei hij zacht tegen mevrouw Davidova, ‘als u zeker weet dat u er geen bezwaar tegen heeft.’
‘Helemaal niet. Het is eeuwen geleden dat ik het genoegen heb gehad met een knappe jonge officier te mogen walsen.’ Ze wapperde vol verwachting met haar wimpers naar hem, zodat hij in de lach schoot.
Hij leidde haar naar waar het meisje in de armen van een luitenant bewoog, en mevrouw Davidova begon onmiddellijk met voorstellen.
‘Mijn lieve meisje, dit is Jens Friis.’ Mevrouw Davidova keek Jens geamuseerd aan. ‘Valentina is de dochter van mijn goede vriendin Jelizaveta Ivanova. Jullie twee hebben veel gemeen, geloof ik. Jullie zijn allebei enthousiaste’ – ze aarzelde slechts een onderdeel van een seconde, en knikte even als een kleine mus – ‘bewonderaars van de sterrenhemel.’
Jens knipperde niet eens met zijn ogen.
‘Het is zeldzaam,’ zei hij met een galante buiging naar Valentina, ‘om een mede-enthousiasteling te vinden. Mag ik u een moment onderbreken? Om over sterren te praten, zoals u zult begrijpen.’
‘Nou nee, ik wilde eigenlijk…’ De jonge luitenant begon te weigeren, maar hij was geen partij voor mevrouw Davidova.
‘Erg leuk om met u te dansen.’ Ze stortte zich in zijn armen met de snelheid van een militaire aanval.
Er zat voor de luitenant niets anders op dan zijn partner te laten gaan. Jens stapte ertussen en voerde Valentina weg. Haar donkerbruine ogen schitterden van vrolijkheid en haar lippen welfden zich tot een verrukkelijke glimlach terwijl ze moeite had om zich te beheersen. Ze was zo licht in zijn armen dat het leek alsof hij sterrenstof vasthield.
‘Sterren?’ vroeg Valentina.
‘Ja. De Gordel van Orion. De Grote Beer. De Poolster.’
Even bleef het stil.
‘Is dat alles?’ vroeg ze.
‘Wil je nog meer? Je hebt ook nog de Reuzenhamer en Astralis Gigantis… Zo zou ik door kunnen gaan. Heel indrukwekkend allemaal.’
‘Hoe kom je er zo bij dat ik geïnteresseerd ben in sterren?’
Hij glimlachte plagerig, zich bewust van haar blik die op hem gericht was, met één wenkbrauw opgetrokken tot een delicate boog. ‘Ik wilde je iets vragen. Hoe moest ik me anders een weg banen door dit woud aan uniformen om je heen?’
Ze keek hem quasifronsend aan. ‘Zeg eens wat je wilde vragen?’
Hij werd serieus. ‘Waarom was je boos op me? Bij het concert, bedoel ik. Je keek me zo kwaad aan alsof ik de duivel op mijn schouder had zitten.’
Ze wierp haar hoofd achterover in een lach die zo ontspannen en natuurlijk klonk in deze onnatuurlijke wereld van juwelen en korsetten en stijve krulletjes, dat hij er volledig door werd verrast. Het was een heerlijk geluid. Vol en aanstekelijk. Hij draaide haar in een snelle bocht over de dansvloer. Van zo dichtbij kon hij zien dat haar ogen niet alleen bruin waren als ze lachte, maar goud en bruin, alsof degene die ze had geschilderd het penseel even in de verkeerde kleur had gedoopt. Zijn blik gleed naar de roomkleurige gladheid van haar hals.